Nieuws
Beveiliger valt op Koningsdag van podium van zalencentrum als deze een dronken gast van podium wil verwijderen. Zowel werkgever als inlener van beveiliger aansprakelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.300.698/01 en 200.300.700/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8250665 en 8243506)
arrest van 30 mei 2023
in de zaak met nummer 200.300.698/01 van
[appellante] Vastgoed B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde in de vrijwaring,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. A.J. Welvering, die kantoor houdt te Leek,
tegen
1 [geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1] ,
die is gevestigd in [vestigingsplaats2] ,
hierna: [naam1],
2. Achmea Schadeverzekering N.V.,
die is gevestigd in Apeldoorn,
hierna: Achmea,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: eisers in de vrijwaring,
hierna gezamenlijk te noemen: [naam1] c.s.,
advocaat: mr. E. Bos-van den Berg, die kantoor houdt te Zwolle
en in de zaak met nummer 200.300.700/01 van
[appellante] Vastgoed B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiser in de vrijwaring,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. A.J. Welvering, die kantoor houdt te Leek,
tegen
1. [geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
die is gevestigd in [vestigingsplaats2] ,
hierna: [naam1],
2. Achmea Schadeverzekering N.V.,
die is gevestigd in Apeldoorn,
hierna: Achmea,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagden in de vrijwaring,
hierna gezamenlijk te noemen: [naam1] c.s.,
advocaat: mr. E. Bos-van den Berg, die kantoor houdt te Zwolle
1 Het verdere verloop van de procedure bij het hof in beide zaken
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 februari 20231 hier over.
1.2
[appellante] heeft een akte genomen, [naam1] c.s. hebben een antwoordakte genomen.
1.3
Vervolgens zijn de aanvullende stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof een datum voor het arrest bepaald.
2 Waar gaat het over?
2.1
[appellante] was en [naam1] is nog actief in de beveiliging. [appellante] verzocht [naam1] twee beveiligers beschikbaar te stellen voor een evenement in de feestzaal van een zalencentrum in Beetsterzwaag in de avond en nacht van Koningsdag 2016. [naam1] heeft toen naast haar eigenaar ook haar werknemer [naam2] (hierna: [naam2] ) beschikbaar gesteld. Bij een poging een dronken bezoeker van het podium van de feestzaal te verwijderen, is [naam2] met de bezoeker van het podium gevallen. [naam2] heeft bij de val zijn heup gebroken.
2.2
[naam2] heeft [appellante] , [naam1] en diens aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea aansprakelijk gesteld en heeft gevorderd dat wordt vastgesteld dat zij elk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade. [appellante] en [naam1] /Achmea hebben elkaar in vrijwaring geroepen.
2.3
In het tussenarrest heeft het hof beslist dat de vordering van [naam2] tegen [appellante] , [naam1] en Achmea toewijsbaar is. Volgens het hof hebben zij hun zorgplicht geschonden. Die schending is vooral gelegen in het ontbreken van een adequate risicoanalyse ten aanzien van bezoekers op het podium en in het ontbreken van een veiligheidssluis. Het hof heeft nog niet beslist op de vrijwaringsvorderingen, maar heeft [appellante] en [naam1] c.s. in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag wie verantwoordelijk is voor de genoemde zorgplichtschendingen en wat de gevolgen voor hun interne draagplicht zijn wanneer deze zorgplichtschendingen relevant zijn.
2.4
Het hof zal tot de conclusie komen dat in hun onderlinge verhouding [appellante] 2/3 deel en [naam1] c.s. 1/3 deel van de schade dient te dragen. Het hof zal deze conclusie hierna uitwerken.
3
3. De motivering
Enkele uitgangspunten
3.1 De kantonrechter heeft in de hoofdzaak bepaald dat [naam1] en [appellante] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [naam2] en dat [naam1] , (de rechtsvoorganger van) Achmea en [appellante] verplicht zijn om de door [naam2] geleden en nog te lijden schade volledig te vergoeden.
In de vrijwaringszaken heeft de kantonrechter enerzijds beslist dat [appellante] jegens [naam1] en Achmea aansprakelijk is voor 50% van de schade waarvoor [naam2] [naam1] en Achmea aanspreekt en anderzijds dat [naam1] en Achmea jegens [appellante] aansprakelijk zijn voor 50% van de schade waarvoor [naam2] [appellante] aanspreekt.
3.2
Het hof stelt vast dat partijen niet opkomen tegen de gelijkstelling van [naam1] en Achmea door de kantonrechter en ervan uitgaan dat ook Achmea (die door [naam2] op grond van artikel 7:694 BW is aangesproken) hoofdelijk verbonden is tot vergoeding van de schade van [naam2] . Ook komen zij niet op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vraag hoe de schade tussen hen verdeeld moet worden, wordt bepaald door de regels van artikel 6:102 lid 1 en 6:101 lid 1 BW en dat die regels ook voor Achmea gelden. Verder hebben [naam1] c.s. geen grief gericht tegen het (kennelijke) oordeel van de kantonrechter dat indien [naam1] [appellante] dient te vrijwaren voor (een deel van) de schade die [naam2] op [appellante] verhaalt, [appellante] (dat deel van) die schade ook op Achmea kan verhalen. Het hof zal daar dan ook van moeten uitgaan.
3.3
Op grond van artikel 6:102 lid 1 BW wordt de schade tussen hoofdelijk verbonden schuldenaren verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 6:101 BW, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit. De kantonrechter heeft geen uitzondering aangenomen en partijen hebben daar geen bezwaar tegen gemaakt. De schade van [naam2] moet dan ook tussen enerzijds [appellante] en anderzijds [naam1] en Achmea verdeeld worden aan de hand van de regeling van artikel 6:101 BW. Die komt erop neer dat de verdeling plaatsvindt in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben geleid, dus op basis van de wederzijdse causaliteit. Op deze verdeling vindt een correctie plaats wanneer de billijkheid dit eist wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of de andere omstandigheden van het geval
(‘de billijkheidscorrectie’).
3.4
Het hof zal van deze maatstaf uitgaan. Dat betekent dat het hof eerst zal nagaan in welke mate de aan [appellante] en [naam1] toe te rekenen omstandigheden tot de schade van [naam2] hebben geleid. Daarna zal het hof nagaan of er reden is voor een billijkheidscorrectie. Het hof merkt op dat het daarbij zal uitgaan van de hiervoor vermelde zorgplichtschendingen. Die zorgplichtschendingen – het ontbreken van een adequate risicoanalyse en van een veiligheidssluis – liggen aan de basis van de aansprakelijkheid van [appellante] en [naam1] /Achmea voor de schade van [naam2] . Het gaat er dan ook om in welke mate [appellante] en [naam1] aan deze zorgplichtschendingen hebben bijgedragen.
De causale bijdrage van [naam1] en [appellante] aan het ongeval
3.5
Voor het antwoord op de vraag welke aan [naam1] en [appellante] toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan (de zorgplichtschendingen die debet zijn aan) de schade van [naam2] vindt het hof de volgende feiten en omstandigheden relevant:
– Het arbeidsongeval vond plaats tijdens het Koningsdagfeest in een zalencentrum in Beetsterzwaag. De beveiligingswerkzaamheden waren door de exploitant van het zalencentrum opgedragen aan [appellante] . Tussen [appellante] en de exploitant bestond dan ook een contractuele relatie.
– [appellante] verrichtte vaker – ongeveer drie maal per jaar – beveiligingswerkzaamheden in het zalencentrum. [appellante] kende de zaal dus en was ook op de hoogte van de omstandigheden bij feesten als deze. [appellante] , de bestuurder van [appellante] , heeft daarover verklaard:
‘De beveiliging heeft op tentfeesten en dorpsfeesten voor 100% de handen vol aan mensen. Het verwijderen van mensen komt regelmatig voor. Dat hoort ook bij je werk.’
– [appellante] , was zelf niet aanwezig bij het verrichten van de beveiligings-werkzaamheden. Namens [appellante] waren wel twee ervaren beveiligers aanwezig.
– [naam1] werd door [appellante] ingeschakeld bij de beveiligingswerkzaamheden in het zalencentrum. Dat werd afgesproken enkele weken voordat het feest zou plaatsvinden, en de beveiligingswerkzaamheden moesten worden uitgevoerd. Tussen [naam1] en de exploitant van het zalencentrum bestond geen contractuele relatie.
– [appellante] heeft niet (voldoende) onderbouwd dat zij [geïntimeerde] van [naam1] voorafgaand aan het feest instructies heeft gegeven over de te verrichten werkzaamheden.
– Volgens [appellante] had [geïntimeerde] de leiding van de beveiligingswerkzaamheden. Dat [appellante] en [geïntimeerde] dat hadden afgesproken, heeft [appellante] niet gesteld. [appellante] heeft slechts aangevoerd dat het in de samenwerking van [appellante] en [naam1] de praktijk was dat indien [appellante] er niet zelf was [geïntimeerde] de leiding had en dat, andersom, als [geïntimeerde] er niet was [appellante] de leiding had. [naam1] heeft dat gemotiveerd bestreden. Volgens [naam1] stelt degene die het contract heeft gesloten – in dit geval [appellante] – een coördinator aan. Als dat bij kleinere feesten zoals dit feest niet gebeurt, verdelen de aanwezige beveiligers in onderling overleg de taken. Dat is hier ook gebeurd, aldus [naam1] . In het licht van dit op zichzelf aannemelijke betoog van [naam1] heeft [appellante] haar stelling dat [geïntimeerde] de leiding had over de beveiligingswerkzaamheden onvoldoende onderbouwd.
– [geïntimeerde] had voorafgaand aan het bewuste Koningsdagfeest enkele malen beveiligingswerkzaamheden verricht in de feestzaal. Hij kende de situatie ter plaatse dus.
– [geïntimeerde] verrichtte zelf ook beveiligingswerkzaamheden tijdens het feest. Hij was dan ook daadwerkelijk bekend met de omstandigheden waaronder [naam2] die avond en nacht zijn werk moest doen en wist – als hij dat nog niet wist van de keren dat hij er had gewerkt – hoe de zaal was ingericht. Tijdens de briefing voorafgaand aan het feest, heeft de exploitant van de zaal onder meer aangegeven dat er geen mensen op het podium mochten komen.
3.6
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat [appellante] betrokken is bij beide zorgplichtschendingen. [appellante] heeft het risico dat een gevaarlijke situatie kon ontstaan wanneer een (dronken) bezoeker het podium zou opklimmen en verwijderd zou moeten worden door een beveiliger niet onderkend. Ook heeft zij geen maatregelen getroffen om dat risico te beperken door een veiligheidssluis te laten aanbrengen voor het podium. Dat zij die sluis zelf niet kon aanbrengen, ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid op dat punt. Zij had een contractuele relatie met de exploitant van het zalencentrum en had kunnen bedingen dat de exploitant de veiligheidssluis moest aanbrengen. Indien deze dat niet wilde, kon [appellante] de opdracht niet aannemen, omdat zij die niet verantwoord kon vervullen.
3.7
[naam1] kende de situatie ter plekke en behoorde dan ook te weten, dat sprake was van het risico op een gevaarlijke situatie wanneer een bezoeker het podium opklom. Als [geïntimeerde] zich dat niet (goed) gerealiseerd heeft toen hij inging op het verzoek van
[appellante] om twee beveiligers te leveren voor het Koningsdagfeest, behoorde hij zich dat wel te realiseren toen hij tijdens de briefing te horen kreeg dat er geen mensen op het podium mochten komen en hij voorafgaand aan het feest de situatie ter plaatse opnam.
[naam1] is minder dan [appellante] betrokken bij het ontbreken van een veiligheidssluis. [naam1] had geen contractuele relatie met [appellante] en is pas enkele weken voor Koningsdag bij de beveiligingsklus betrokken, toen [appellante] en de exploitant van de feestzaal al een overeenkomst hadden gesloten, maar niet hadden voorzien in het plaatsen van een beveiligingssluis. [naam1] had dan ook nauwelijks mogelijkheden om ervoor te zorgen dat alsnog een sluis zou worden aangebracht. Zij zou hooguit hebben kunnen weigeren om [appellante] de gevraagde twee medewerkers voor het feest beschikbaar te stellen.
3.8
Gelet op wat hiervoor is overwogen, waarbij [appellante] en [naam1] in gelijke mate betrokken zijn bij de zorgplichtschending betreffende het ontbreken van een adequate risico-analyse ten aanzien van bezoekers op het podium en [appellante] wel maar [naam1] slechts in beperkte mate is betrokken bij de andere zorgplichtschending komt het hof tot een causale verdeling van 2/3 voor [appellante] en van 1/3 voor [naam1] .
De billijkheidscorrectie
3.9 Beide partijen hebben aangevoerd dat er reden is voor een billijkheidscorrectie in hun voordeel. Volgens [appellante] valt [naam1] een veel groter verwijt te maken dan haar. Volgens [naam1] c.s. is het juist andersom: het aan [naam1] te maken verwijt valt in het niet bij het verwijt dat [appellante] moet worden gemaakt. Bovendien pleiten de omstandigheden waaronder [naam1] haar werkzaamheden voor [appellante] verrichtte voor een correctie: er was, gezien het afgesproken tarief, sprake van een vriendendienst.
3.10
Het hof vindt niet dat de ernst van de door [naam1] en [appellante] gemaakte verwijten zodanig uiteen loopt dat de billijkheid eist dat de causale verdeling van 2/3 – 1/3 gecorrigeerd moet worden. Zowel [naam1] als [appellante] hebben fouten gemaakt. Voor de fouten van [appellante] geldt dat ze meer gelegen zijn in de structuur van de beveiligingswerkzaamheden – die was niet op orde, waardoor de beveiligers werden blootgesteld aan een onnodig risico -, voor [naam1] dat ze zijn gelegen in de uitvoering. [naam1] werd bij de uitvoering geconfronteerd met een risico en greep niet in, bijvoorbeeld door [naam2] terug te trekken toen bleek dat hij zijn werk niet veilig kon doen. De aard van de gemaakte fouten verschilt dus, maar dat betekent niet dat de ernst van de fouten ook sterk uiteenloopt.
3.11
Het hof gaat ervan uit dat [naam1] aan [appellante] met een uurtarief van € 25,- niet een commercieel tarief in rekening heeft gebracht. [appellante] heeft dat ook niet gemotiveerd weersproken. Dat betekent nog niet dat sprake was van een vriendendienst. Niet ter discussie staat dat [naam1] ook gebruik maakte van de diensten van [appellante] en dat [appellante] dan hetzelfde uurtarief in rekening bracht. Die wederkerigheid, waarbij twee professionele partijen elkaar over en weer een laag tarief in rekening brengen, ontneemt aan de verhouding tussen [appellante] en [naam1] in dit geval het karakter van een vriendendienst. De stelling van [naam1] c.s. in hun akte dat het tarief van € 25,- alleen werd gehanteerd bij de persoonlijke inzet van [geïntimeerde] en [appellante] is nieuw en wordt verder niet onderbouwd. In dit verband is van belang dat [geïntimeerde] zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat er een vaste prijsafspraak van € 25,- per uur was. Los daarvan ziet het hof niet in dat indien de stelling van [naam1] c.s. op dit punt juist zou zijn, wel sprake is van een vriendendienst. Ook in dat geval is nog sprake van een overeenkomst tussen twee professionele partijen waarbij de ene partij de andere partij, om welke reden dan ook, meer tegemoet komt dan de andere partij haar. [naam1] c.s. hebben niets aangevoerd waaruit volgt dat de afspraak over het uurtarief verklaard kan worden door iets dat buiten de sfeer van de (weliswaar goede) zakelijke verhouding tussen partijen ligt. Ook in de aard van de relatie tussen partijen ziet het hof dan ook geen reden voor een billijkheidscorrectie.
3.12
De conclusie is dat er geen reden is om op grond van de billijkheidscorrectie af te wijken van de causale verdeling. Dat betekent dat in de onderlinge verhouding tussen partijen 2/3 deel van de schade voor rekening van [appellante] komt en 1/3 deel van de schade voor rekening van [naam1] c.s.
Conclusies
3.13 Het hof zal uitspreken (‘voor recht verklaren’) dat in hun onderlinge verhouding [appellante] aansprakelijk is voor 2/3 deel van de schade waarvoor [naam2] [naam1] c.s. aanspreekt en [naam1] c.s. aansprakelijk zijn voor 1/3 deel van de schade waarvoor [naam2] [appellante] aanspreekt. Onder deze schade vallen ook de proceskostenveroordelingen in de procedure in de hoofdzaak tussen [naam2] en [appellante] en [naam1] c.s.
Het hof zal partijen ook veroordelen tot betaling aan de ander van deze delen van de schade.
3.14
Bij deze stand van zaken faalt het hoger beroep van [appellante] in beide zaken. Het hof zal [appellante] om die reden veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Voor het salaris van de advocaat geldt dat de processtukken in beide procedures in hoger beroep (vrijwel) gelijkluidend zijn en dat er één mondelinge behandeling voor beide procedures heeft plaatsgevonden. Om die reden zal het hof de proceskosten halveren. Dat betekent dat het hof zal uitgaan van 2,5 : 2 = 1,25 punt (in tarief II). Voor het hoger beroep van [naam1] c.s. geldt dat [naam1] c.s. slechts gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Om die reden zal het hof [appellante] veroordelen in de helft van de proceskosten in hoger beroep (1,25 punt (zie hiervoor) : 2 (incidenteel appel) : 2 (gedeeltelijk in het gelijk) = 0,3125 punt, afgerond 0,25 punt, in tarief II). Voor de totale procedure in hoger beroep, zal het hof dan ook uitgaan van 1,5 punt in tarief II.
In de procedure bij de kantonrechter wordt [appellante] in de zaak met nummer 200.300.698 veroordeeld in de helft van de proceskosten (2,5 punten (0.5 punt voor de mondelinge behandeling): 2 = 1,25 punt à € 750,-) en in de zaak met nummer 200.300.700 in de volledige proceskosten (2,5 punten à € 750,-).
Over de proceskosten is wettelijke rente verschuldigd. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover, zodat een afzonderlijke veroordeling in die kosten niet nodig is2.
3.15
Gelet op wat hiervoor is overwogen falen de grieven van [appellante] in beide procedures en slagen de grieven van [naam1] c.s. in beide procedures slechts gedeeltelijk. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter in beide zaken vernietigen.
4 De beslissing
Het hof:
in de zaak met nummer 200.300.698/01 (vrijwaring [naam1] c.s. tegen [appellante] )
vernietigt het vonnis van de kantonrechter en beslist als volgt:
verklaart voor recht dat [appellante] aansprakelijk is jegens [naam1] c.s. voor 2/3 deel van de schade waarvoor [naam2] [naam1] c.s. aanspreekt in verband met het aan [naam2] op
26/27 april 2016 overkomen ongeval;
veroordeelt [appellante] om aan [naam1] c.s. te betalen 2/3 deel van de schade waarvoor [naam2] [naam1] c.s. aanspreekt in verband met het aan [naam2] op 26/27 april 2016 overkomen ongeval;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van [naam1] c.s. en stelt deze kosten vast op:
– € 102,92 aan kosten en op € 937,50,- voor salaris van de gemachtigde voor de procedure bij de kantonrechter,
– € 772,- aan kosten en op € 1.774,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure bij het hof,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met nummer 200.300.700/01 (vrijwaring [appellante] tegen [naam1] c.s.)
vernietigt het vonnis van de kantonrechter en beslist als volgt:
verklaart voor recht dat [naam1] c.s. aansprakelijk zijn jegens [appellante] voor 1/3 deel van de schade waarvoor [naam2] [appellante] aanspreekt in verband met het aan [naam2] op 26/27 april 2016 overkomen ongeval;
veroordeelt [naam1] c.s. om aan [appellante] te betalen 1/3 deel van de schade waarvoor [naam2] [appellante] aanspreekt in verband met het aan [naam2] op 26/27 april 2016 overkomen ongeval;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep van [naam1] c.s. en stelt deze kosten vast op:
– nihil aan kosten en op € 1.875,- voor salaris van de gemachtigde voor de procedure bij de kantonrechter,
– € 772,- aan kosten en op € 1.774,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure bij het hof,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M. Willemse en H. Mollema – de Jong en is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.
1 ECLI:NL:GHARL:2023:1193
2 HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
Publicatie datum: 23 juni 2023 12:39:04
Bron: Bekijk