Nieuws
Politie aansprakelijk voor letsel politieman opgelopen tijdens teambuildingsdag tillen van kano omdat dit risico op letsel verhoogde.
Uitspraak
22/2373 AW, 22/2800 AW
Datum uitspraak: 27 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juni 2022, 21/3354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 17 februari 2021 heeft de korpschef geweigerd het door appellant gemelde ongeval van 11 juni 2020 aan te merken als dienstongeval. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de korpschef is met een besluit van 18 juni 2021 (bestreden besluit) bij de weigering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. O.W.G. van Petegem hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Appellant heeft daarop zijn zienswijze gegeven.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Petegem. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.M. Dekkers en R.W. van Zeggeren.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Het gaat er in deze zaak om of het ongeval dat appellant op 11 juni 2020 is overkomen moet worden aangemerkt als dienstongeval. De Raad oordeelt dat sprake is van een dienstongeval.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 11 juni 2020 deelgenomen aan een teambuildingsdag. Onderdeel van deze dag was een kanotocht. Tijdens deze tocht is appellant een ongeval overkomen toen hij de kano ter hoogte van het gemaal de [naam gemaal] samen met een collega uit het water naar de oeverkant tilde.
1.2.
In november 2020 heeft appellant het formulier (arbeids)ongevallen politie ingevuld en gemeld dat sprake is van een dienstongeval. Appellant heeft sinds het ongeval klachten aan zijn rechterschouder. Met het besluit van 17 februari 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de korpschef meegedeeld het door appellant gemelde ongeval niet als dienstongeval zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) aan te merken, onder meer omdat volgens de korpschef geen sprake was van opgedragen werkzaamheden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van opgedragen werkzaamheden. Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de korpschef het belangrijk vond dat iedereen bij de teambuildingsdag aanwezig was. In de email waarmee de medewerkers werden uitgenodigd voor de teambuildingsdag was niet vermeld dat deelname facultatief was of dat er een mogelijkheid bestond om zich af te melden voor deze dag. De dag werd ook geregistreerd als een dienst en moest als verlofdag worden opgenomen als na overleg niet werd deelgenomen. Uit deze feiten in onderling verband bezien heeft de rechtbank afgeleid dat iedereen verplicht was deel te nemen aan de dag tenzij er een goede reden was waarom de medewerker niet mee kon doen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de deelname aan de kanotocht dan ook aangemerkt te worden als opgedragen werkzaamheden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het kanovaren op zich, ook als rekening wordt gehouden met het af en toe uit het water tillen van een kano, naar zijn aard niet aangemerkt kan worden als een risicovolle activiteit. Er was geen sprake van een wedstrijdelement of enige andere (tijds)druk tijdens het kanovaren en de kano’s werden met meerdere personen samen uit het water getild. Het ongeval dat appellant is overkomen tijdens het kanovaren kan daarom volgens de rechtbank niet aangemerkt worden als een dienstongeval. Nu er om deze reden al geen sprake is van een dienstongeval, hoeft het causaal verband niet besproken te worden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant was wel sprake van een verhoogd risico op letsel.
Het standpunt van de korpschef
3.2.
De korpschef heeft in het incidenteel hoger beroep aangevoerd dat geen sprake was van opgedragen werkzaamheden. De verplichte aanwezigheid bij het teamuitje kan niet gelijkgesteld worden met de verplichte deelname aan de afzonderlijke onderdelen van het dagprogramma.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit, waarin is geweigerd het ongeval op 11 juni 2020 als dienstongeval aan te merken, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen1 ligt aan artikel 54 van het Barp het uitgangspunt ten grondslag dat het bestuursorgaan dat de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een – gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht – verhoogd risico op letsel, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening dient te nemen.
4.2.
De korpschef heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van opgedragen werkzaamheden. Dit betoog slaagt niet. Vaststaat dat aanwezigheid van de teamleden, onder wie appellant, verplicht was tijdens het teamuitje. De dag werd geregistreerd als een dienst en als na overleg met de leidinggevende niet werd deelgenomen moest er verlof worden opgenomen. In de uitnodiging van 19 mei 2020 van de organisatie staat vermeld dat het kanovaren en de barbecue de hoofdpunten van het programma zijn. Niet genoemd is dat iemand zich voor een van die punten kon afmelden. Ook worden er geen alternatieve activiteiten genoemd. Dat appellant enthousiast heeft gereageerd op het programma van het teamuitje maakt dat niet anders. De korpschef heeft daarnaast geen stukken overgelegd waaruit zou blijken dat binnen het team bekend was dat er geen verplichting tot deelname aan de afzonderlijke activiteiten bij de teamuitjes bestaat. Evenals de rechtbank is de Raad dus van oordeel dat hier sprake is van opgedragen werkzaamheden.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat wel degelijk sprake was van een verhoogd risico op letsel. Dit betoog slaagt. Uit de stukken komt naar voren dat de kano in ieder geval 45 kilo woog. Daarbij komt dat er nog water en tonnen met bagage in de kano aanwezig waren. De kano moest uit het water worden getild bij het gemaal in de [naam gemaal] om verderop verder te kunnen varen. De kade was ter plaatse anderhalf tot twee meter hoog en de kano moest vanuit het water omhoog worden getild, staande op drassige ondergrond. Een en ander is niet betwist door de korpschef. De Raad is van oordeel dat in deze situatie sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat appellant werd blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel. Nu aannemelijk is dat in ieder geval een deel van de klachten van appellant verband houdt met het ongeval, ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het ongeval dat appellant op 11 juni 2020 is overkomen moet worden aangemerkt als dienstongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp.
Conclusie en gevolgen
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat het incidenteel hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, het beroep van appellant gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het besluit van 17 februari 2021 wordt herroepen voor zover daarbij is geweigerd het ongeval van 11 juni 2020 aan te merken als dienstongeval.
6. De korpschef moet appellant een vergoeding van zijn kosten betalen. De kosten worden begroot op € 1.194,- in bezwaar (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-), €1.674 in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-) en € 1.674,- in hoger beroep (één punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal dus € 4.542,-. Appellant krijgt ook het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 455,- terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
–
vernietigt de aangevallen uitspraak;
–
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 18 juni 2021;
–
herroept het besluit van 17 februari 2021 voor zover daarbij is geweigerd het ongeval van 11 juni 2020 aan te merken als dienstongeval en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit;
–
veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.542,-;
–
bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 455,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en T. Avedissian en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt
1Uitspraak van 28 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2671.
Publicatie datum: 31 oktober 2023 10:22:09
Bron: Bekijk