Nieuws
Staat is als werkgever aansprakelijk voor voetletsel als werknemer valt over een anti-sliprichel bij grondige verbouwing aangebracht aan voorzijde traptreden.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MG/c
Zaaknummer:10228164 RP VERZ 22-50558
Uitspraakdatum: 23 februari 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.C. Arijenzad,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN , Ministerie van Buitenlandse Zaken,
zetelende te Den Haag,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.R. van der Zee.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoeker01] ’ en ‘de Staat’.
1 Procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift met producties, ter griffie van de rechtbank ingekomen op 6 december 2022;
–
het op 26 januari 2023 ingekomen verweerschrift, met producties;
1.2.
Op 2 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij is [verzoeker01] verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de Staat zijn verschenen [naam01] bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker01] was werkzaam bij de Staat in de functie van [functie01] . Zij voerde haar werkzaamheden uit in het nieuwe kantoorpand van de Staat aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: “het kantoor’). Het kantoor was kort daarvoor grondig verbouwd waarbij onder meer de inrichting van meerdere trappen is aangepast. Deze trappen hebben een opstaande rand aan het eind van elke trede, door de Staat aangeduid als anti-sliprichel.
2.2.
Op 25 juni 2018 is [verzoeker01] in de uitoefening van haar werkzaamheden gestruikeld en ten val gekomen van een trap. Als gevolg van dit ongeval heeft zij ernstig en blijvend letsel opgelopen aan haar rechtervoet.
2.3.
Bij brief van 7 maart 2019 heeft [verzoeker01] de Staat aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die zij lijdt ten gevolge van het ongeval.
2.4.
De Staat heeft aansprakelijkheid voor het ongeval afgewezen. Wel heeft de Staat aan [verzoeker01] een bedrag van € 5.000,- en een bedrag van € 16.679,05 betaald als voorschot op de verschenen schade. Partijen hebben daarna nog met elkaar overleg gehad over de verdere afwikkeling van de schade maar daar zijn zij niet uitgekomen. Daarbij speelt een rol dat de Staat aansprakelijkheid voor het ongeval blijft ontkennen.
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker01] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv te verklaren voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor het ongeval dat [verzoeker01] op 25 juni 2018 is overkomen en dat de Staat de schade die [verzoeker01] ten gevolge van dit ongeval heeft geleden en zal lijden aan haar volledig dient te vergoeden. Daarnaast verzoekt [verzoeker01] de Staat de veroordelen in de kosten van het verzoekschrift op grond van een uurtarief van € 245,00 te verhogen met een opslag voor kantoorkosten van 6% en de BTW en het griffierecht, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de gemaakte kosten € 3.739,42 bedragen en de toekomstige kosten in dit geschil worden geschat op 8 uur en een bedrag van € 2.513,90.
3.2.
[verzoeker01] legt aan haar verzoek ten grondslag dat de inrichting van de trappen in het kantoor niet voldeed aan de geldende veiligheidsnormen die er toe strekken om struikel- en valincidenten te voorkomen. De aanwezigheid van een opstaande rand op de treden was namelijk in strijd met de (strekking van) NEN 3509-1:2008. Verder was de beloopbaarheid van de trap niet optimaal blijkens de geldende bouwnormen door een hoogteverschil in de treden van 1 cm. De inrichting van de trappen zorgde volgens [verzoeker01] voor een gevaarzettende situatie waarbij een groot risico op struikel- en valpartijen bestond. Het was namelijk voorzienbaar dat kantoormedewerkers ten val konden komen van de korte trap als zij niet voldoende acht zouden slaan op de opstaande rand op de treden. Dit is ook bevestigd door de ten tijde van het ongeval dienstdoende bedrijfsarts, de door de Staat ingeschakelde veiligheidsdeskundige en de Nederlandse Arbeidsinspectie die onderzoek heeft gedaan naar de trappen naar aanleiding van een eerder arbeidsongeval op 7 juni 2018. Dat het gevaar op het ontstaan van een ongeval reëel en groot was blijkt uit het feit dat er in een periode van ongeveer een jaar na ingebruikname van het kantoor in juli 2017 vier of meer valpartijen op de designtrappen zijn gerapporteerd. Voorafgaand aan het ongeval van [verzoeker01] waren al (minstens) twee medewerkers gestruikeld en ten val gekomen op de trappen in het kantoor, waarvan er ten minste één is gestruikeld over een opstaande rand. Zeker nu het algemeen bekend is dat een struikel- of valincident op een trap kan resulteren in letsel, rustte op de Staat een zorgplicht om passende maatregelen te treffen ter voorkoming en beperking van deze schade. Het treffen van maatregelen was bovendien mogelijk en niet bezwaarlijk en na het ongeval zijn deze maatregelen ook getroffen (de treden zijn geëgaliseerd). Door geen passende maatregelen te treffen is de Staat te kort geschoten in de op haar op grond van artikel 7:658 BW rustende zorgplicht, zodat zij aansprakelijk is voor de door [verzoeker01] geleden en te lijden schade.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat stelt dat van een schending van de zorgplicht geen sprake is. Weliswaar wordt niet snel aangenomen dat de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, maar artikel 7:658 BW beoogt geen absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. Zo bestaat er geen schending van de zorgplicht bij huis-tuin- en keukenongevallen, alledaagse gevaren en algemeen bekende gevaren. Volgens de Staat is er in casu sprake van deze laatste categorie gevallen. Er is volgens de Staat geen aanleiding om aan te nemen dat sprake was van een meer dan alledaags risico bij het op- en aflopen van de betreffende trap. Dat er op de treden een anti-slipricheltje zat, maakt dat niet anders. Trappen bevatten vaker van die richeltjes en de werknemer dient daarmee rekening te houden. De trap voldeed volgens de Staat verder aan de daaraan te stellen normen en gelet op de hoogte van het anti-slipricheltje is het aannemelijk dat [verzoeker01] niet is gestruikeld over dit richeltje maar dat zij haar voet verkeerd heeft neergezet en daarbij is blijven haken achter de traptrede zelf. De Staat betwist daarom dat hij aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoeker01] .
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker01] bij de uitoefening van haar werkzaamheden een ongeval is overkomen. Ook is niet in geschil dat zij daarbij letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden.
4.2.
Dat betekent dat de Staat (ingevolge het bepaalde in artikel 7:658, lid 2 BW) voor de door [verzoeker01] als gevolg van het ongeval geleden schade aansprakelijk is, tenzij de Staat kan aantonen dat zij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht dan wel dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker01] .
4.3.
Dat er sprake zou zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van de zijde van [verzoeker01] is gesteld noch gebleken, zodat alleen moet worden beoordeeld of de Staat de op haar ingevolge artikel 7:658 BW bedoelde zorgplicht heeft geschonden. Deze zorgplicht houdt in dat de Staat de werkzaamheden zodanig moest inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moest treffen en aanwijzingen moest geven als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [verzoeker01] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade zou lijden. Daarbij geldt, zoals de Staat terecht stelt, dat niet ieder denkbaar risico hoeft te worden weggenomen.
4.4.
Tussen partijen is allereerst in geschil wat de toedracht van het ongeval was. [verzoeker01] heeft daarover verklaard dat zij zich herinnert dat ze aan de rechterkant de trap opstapte, de leuning vastpakte en op de eerste trede stapte. Daarna weet ze het niet meer precies maar ze herinnert zich wel dat ze voelde dat ze bleef haken met de hak van haar rechter schoen en dat haar voet weggleed. Daarna was alles een waas. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [naam02] (prod 13) dat zij [verzoeker01] na de val op de grond zag zitten en dat [verzoeker01] toen verklaarde dat ze was blijven hangen met haar hak achter het randje van de bovenste treden waarna ze van dat trapje naar beneden was gevallen.
De kantonrechter heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring. Weliswaar stelt de staat dat het gelet op de hoogte van het richeltje aannemelijk is dat [verzoeker01] niet is gestruikeld over het richeltje maar haar voet verkeerd heeft neergezet en daardoor is blijven haken achter de traptrede zelf, maar dit is slechts een theorie waarvoor er verder geen aanwijzingen bestaan. Daarbij komt dat de Staat zelf in zijn conclusie van antwoord heeft aangevoerd dat het anti-slipricheltje zorgt voor oneffenheden op de trede waardoor het voorstelbaar is dat iemand – die zijn voeten niet goed optilt – over dit richeltje kan struikelen. Daar komt bij dat de bedrijfsarts na het ongeval naar de betreffende trap is gegaan om te kijken hoe het ongeval zo heeft kunnen gebeuren. De bedrijfsarts heeft naar aanleiding daarvan verklaard dat volgens haar het feit dat elke trede op het einde een opstaand randje heeft dat ca 3 tot 5 mm uitsteekt, waarschijnlijk voldoende is om er achter te blijven haken als je hoge hakken draagt en niet volstrekt geconcentreerd de trap afloopt. Dat dit zo is, kan ook worden afgeleid uit het feit dat, zoals [verzoeker01] onbetwist heeft aangevoerd, er sinds de verbouwing en de renovatie van de trappen in het kantoor vier keer melding is gemaakt van valpartijen op de trappen terwijl niet blijkt dat dergelijke valpartijen na de in dat kader getroffen maatregelen nog gemeld zijn. Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter er vanuit dat [verzoeker01] ten val is gekomen doordat zij achter een richel is blijven haken.
4.5.
De Staat voert aan dat een val van een trap een alledaags risico is dat zich heeft verwezenlijkt, waarvoor de Staat als werkgever niet aansprakelijk kan worden gehouden.
Daarin volgt de kantonrechter de Staat niet gelet op het volgende.
4.6.
Omdat er zich in het kantoor een aantal incidenten heeft voorgedaan heeft de Staat opdracht gegeven voor een QuickScan Veiligheid met als doel het in kaart brengen van verbeterpunten op het gebied van veiligheid voor de medewerkers tijdens het werken in het gebouw. Daarbij zijn ook de belangrijkste trappen in het gebouw bezocht. In het rapport staat over de trappen, voor zover hier van belang, onder meer het volgende vermeld:
● Opvallend is dat alle trappen (…) een richel aan de voorzijde van de trede hebben. In de norm staat het volgende: “Treden moeten, tenminste ter plaatse van het loopgebied, aan de voorzijde zijn afgerond of zijn voorzien van een gebroken kant. Standaard wordt de trede over de hele breedte aan de voorzijde afgerond met een radius van 6mm (NEN 3509-1:2008:4.22). Het scenario dat een medewerker door deze richel struikelt is niet ondenkbaar.
(…)
Vervolgens wordt het advies gegeven de richels op de traptreden te egaliseren en te onderzoeken of het maatverschil tussen de twee treden van de korte trap (bij de verbindingstrap van 4e naar 5e) opgelost kan worden.
4.7.
Ook de arbeidsinspectie heeft (naar aanleiding van een valpartij van mevrouw [naam03] ) onderzoek gedaan naar de veiligheid van de trap. De arbeidsinspectie komt naar aanleiding van dit onderzoek tot de conclusie dat de trappen op zich voldoen aan het Bouwbesluit 2012 maar dat deze door hun uitvoering voor verbetering vatbaar zijn voor wat betreft veilig gebruik door personen (waarvoor een wettelijk kader ontbreekt). Het gaat dan, aldus de arbeidsinspectie om het aanpassen van de treden die aan de voorzijde zijn voorzien van een richel waardoor struikelgevaar kan ontstaan. Weliswaar zag dit onderzoek op een andere trap dan de trap waarvan [verzoeker01] is gevallen, maar het probleem met deze trap was voor wat betreft de richels hetzelfde als de trap waar het hier om gaat.
4.8.
Op 29 januari 2019 zijn er naar aanleiding van het bericht dat ambtenaren van de trap vallen in het kantoor, Kamervragen aan staatssecretaris Middendorp gesteld. Hij heeft als volgt gereageerd: “Ik ben zelf zojuist ook even gaan kijken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik ze zelf niet zo snel in huis zou maken. Dat is ook een kwestie van smaak, maar los daarvan gaart het erom dat de trappen veilig moeten zijn. (…)
Het komt er eigenlijk op neer (…) dat er een opstaande rand op de trap zit die kan veroorzaken dat mensen vallen. Die rand is te hoog en wordt afgeslepen, zodat het geen rand meer is waar je achter kunt blijven haken. Daarmee zou de trap aan de eisen moeten voldoen.”
4.8.
Uit de bevindingen van de quickscan en de bedrijfsarts, het advies van de arbeidsinspectie en de hiervoor genoemde verklaring van de staatssecretaris volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de trap zodanig was uitgevoerd dat daardoor valpartijen konden ontstaan, in ieder geval waren zij het daar allemaal over eens. Dat de uitvoering van de trap tot valpartijen kon leiden blijkt bovendien uit het feit dat er in een korte periode na het plaatsen van deze trappen vier meldingen van valpartijen zijn gedaan en na het nemen van maatregelen niet meer.
4.9.
De Staat heeft nog aangevoerd dat werknemers er rekening mee moeten houden dat trappen voorzien zijn van richels en dat zij extra oplettend moeten zijn en hun voeten goed moeten optillen. Nog daargelaten of dat inderdaad zo is geldt dat de werkgever, zoals [verzoeker01] terecht heeft aangevoerd, rekening moet houden met de algemene ervaringsregel dat routinematig gedrag op het werk, waaronder het lopen op een trap, tot verminderde voorzichtigheid en oplettendheid leidt. Van werknemers kan niet worden verwacht dat zij bij elke stap op de trap rekening houden met het gevaar om te struikelen dat wordt veroorzaakt door het feit dat de Staat (of door haar ingeschakelde derden) er bij de renovatie voor heeft gekozen elke trede van een richel te voorzien.
4.10.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de Staat maatregelen had moeten treffen om ongevallen op de trap te voorkomen. Nu de Staat dat heeft nagelaten (terwijl het nemen van maatregelen mogelijk was en na het ongeval ook heeft plaatsgevonden) is de Staat naar het oordeel van de kantonrechter tekort geschoten in haar zorgplicht. Dat betekent dat de Staat aansprakelijk voor het ongeval en gehouden is de schade die [verzoeker01] daardoor lijdt en in de toekomst nog zal lijden aan haar te vergoeden. Het verzoek van [verzoeker01] zal daarom worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.11.
[verzoeker01] verzoekt verder de Staat te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het deelgeschil welke door haar worden begroot op € 3.739,42 voor de werkzaamheden voorafgaand aan de behandeling ter zitting en op € 2.513,90 voor de zitting zelf. Tegen deze kosten is geen verweer gevoerd en de kantonrechter acht deze kosten (en het gehanteerde tarief van € 245,00 per uur) redelijk. Dat betekent dat dit verzoek eveneens zal worden toegewezen.
5 Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de Staat jegens [verzoeker01] aansprakelijk is voor het ongeval dat haar op 25 juni 2018 is overkomen;
5.2.
verklaart voor recht dat de Staat de schade die verzoekster ten gevolge van bovengenoemd ongeval heeft geleden en zal lijden, aan haar volledig dient te vergoeden;
5.3.
veroordeelt de Staat tot vergoeding van een bedrag van € 6.253,32 aan kosten van het deelgeschil, te vermeerderen met een opslag van 6% voor kantoorkosten en BTW, alsmede met het griffierecht ad € 86,00.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2023.
Publicatie datum: 24 maart 2023 11:18:57
Bron: Bekijk