Nieuws
Werkgever aansprakelijk als werkneemster bij vullen van koelkast in kleine ruimte hurkend haar hoofd stoot tegen metalen handvat van koelkastdeur welke niet uit zichzelf open bleef staan.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.300.880/01
Zaaknummer rechtbank : 7338705 RP VERZ 15-50625
Arrest van 25 april 2023
in de zaak van
[appellante] ,
wonend in [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.R. Wildeboer, kantoorhoudend in Hoofddorp,
tegen
1 Vereniging Golf Duinzicht, voorheen: Stichting Golf Duinzicht,
2. Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
beide gevestigd in Den Haag,
verweersters,
advocaat: mr. C.W. Gijsbers, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante], Golf Duinzicht en NN. Het hof zal verweersters samen Golf Duinzicht c.s. noemen.
1 De zaak in het kort
1.1
Werkneemster houdt haar werkgever, een golfvereniging, aansprakelijk voor een ongeval dat haar zou zijn overkomen op het werk doordat zij, toen zij opstond na het in gehurkte positie vullen van een koelkast, met haar hoofd tegen het handvat van de koelkast botste.
1.2
Het hof oordeelt dat werkneemster schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden en dat er sprake was van een gevaarlijke situatie. De ruimte waar werkneemster moest werken was beperkt, de koelkastdeur kon niet uit zichzelf open blijven staan en moest worden tegengehouden bij het vullen van de koelkast, en de koelkastdeur had op de rand een metalen handvat. De werkgever had maatregelen moeten nemen om deze situatie te voorkomen. Nu de werkgever dat onvoldoende heeft gedaan, heeft zij haar zorgplicht geschonden en is zij aansprakelijk voor de schade die werkneemster heeft geleden.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
–
de dagvaarding van 23 september 2019, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van de (deel)beschikking van de kantonrechter Den Haag van 26 maart 2019;
–
de brief van de kantonrechter Den Haag van 3 september 2021 waarin verlof is verleend voor het instellen van tussentijds hoger beroep;
–
de memorie van grieven van [appellante];
–
de memorie van antwoord van Golf Duinzicht, met bijlagen.
2.2
Op 24 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten hebben de zaak toegelicht. Mr. Wildeboer heeft dit gedaan aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
3 Feitelijke achtergrond
3.1
[appellante] werkte bij Golf Duinzicht als [functie] in het clubhuis op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, van 29 februari 2016 tot en met 28 februari 2017. De arbeidsovereenkomst had vanaf 1 april 2016 een arbeidsomvang van 30 uur per week, verdeeld over drie dagen.
3.2
In de bijkeuken van het clubhuis van Golf Duinzicht bevinden zich drie koelkasten.
3.3
Op 14 oktober 2016 heeft [appellante] aan Golf Duinzicht gemeld dat zij op zondag 9 oktober 2016 tijdens het bijvullen van de dranken in de koelkasten haar hoofd heeft gestoten tegen de punt van een, volgens haar, beschadigd en scherp metalen handvat van één van de koelkasten. Bij het opstaan is zij met haar hoofd tegen het handvat gebotst (hierna ook wel: het ongeval).
3.4
Op maandag 17 oktober 2016 heeft [appellante] de huisarts gebeld. Die heeft naar aanleiding van het telefoongesprek het volgende genoteerd:
Hoofd gestoten tegen punt vd koelkast vorige week, houdt hoofdpijn, duizelig en misselijk, zon doet zeer aan hoofd, pcm helpt niet, niet braken, zit met bult en is pijnlijk, wil graag afspraak
3.5
Over het consult door de huisarts dat eveneens op 17 oktober 2016 heeft plaats gevonden staat genoteerd:
S 1 week terug hoofd hard gestoten op werk aan punt
S koelkast. hoofdpijn, misselijk, last van licht.,
S na 2 dgn rust weer gaan werken maar gaat nog steeds niet. pcm/naproxen hielp niet. ook last
S van nek na whiplash
O niet ziek ogend helder en alert. HZ intact
E hoofdpijn dd contusio cerebro
3.6
[appellante] heeft Golf Duinzicht bij brief van 28 november 2017 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij ten gevolge van het ongeval heeft geleden. De aansprakelijkheidsverzekeraar van Golf Duinzicht, NN, heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
4 Procedure bij de rechtbank
4.1
[appellante] heeft bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv verzocht vast te stellen dat Golf Duinzicht (ingevolge artikel 7:658 BW) een zorgplicht heeft ten aanzien van het gebruik van de koelkasten in de bijkeuken van het clubhuis, en de omvang van die zorgplicht vast te stellen, met begroting van de kosten van het deelgeschil en veroordeling van Golf Duinzicht c.s. in de kosten van het deelgeschil.
4.2
Golf Duinzicht c.s. heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellante].
4.3
De kantonrechter heeft in de beschikking in het deelgeschil – kort gezegd – geoordeeld dat de toedracht van het ongeval alleen gebaseerd kan worden op de eigen verklaring van [appellante] en dat art. 164 lid 2 Rv eraan in de weg staat dat [appellante] de toedracht van het ongeval door middel van uitsluitend haar eigen partijgetuige-verklaring kan bewijzen. Al om die reden kan de toedracht niet komen vast te staan en moet het verzoek worden afgewezen. Ten overvloede heeft de kantonrechter overwogen dat Golf Duinzicht de zorgplicht niet heeft geschonden. De kantonrechter heeft de kosten als bedoeld in art. 1019aa Rv begroot op € 2.741,- (inclusief btw en griffierecht) en de verzoeken van [appellante] afgewezen.
5 Vorderingen in hoger beroep
5.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen. Zij heeft haar eis gewijzigd en vordert – naast vernietiging van de beschikking -:
voor recht te verklaren dat Golf Duinzicht jegens [appellante] aansprakelijk is voor de gevolgen van het haar op 9 oktober 2016 overkomen ongeval;
voor recht te verklaren dat NN als aansprakelijkheidsverzekeraar van Golf Duinzicht gehouden is de door het ongeval op 9 oktober 2016 geleden en nog te lijden schade van [appellante] te vergoeden;
Golf Duinzicht c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure (daaronder begrepen de nakosten).
5.2
Golf Duinzicht c.s. heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen, de aanvullende grondslag van [appellante] op grond van art. 6:173 BW af te wijzen en [appellante] te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
6 Beoordeling in hoger beroep
6.1
[appellante] is bij exploot van 23 september 2021, binnen drie maanden na de eerste roldatum in eerste aanleg (6 juli 2021) in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Gelet op het bepaalde in art. 1019cc lid 3 Rv heeft [appellante] daarmee tijdig appel ingesteld en is zij ontvankelijk in het hoger beroep. [appellante] heeft drie grieven tegen de beschikking aangevoerd. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de toedracht van het ongeval niet is/kan komen vast te staan en het verzoek van [appellante] daarom moet worden afgewezen. Grief 2 betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Golf Duinzicht haar zorgplicht niet heeft geschonden. Grief 3 houdt in dat Golf Duinzicht – ook – aansprakelijk is op grond van artikel 6:173 BW (als bezitter van een gebrekkige, roerende zaak). De grieven strekken ertoe het geding in volle omvang aan het hof voor te leggen.
Toetsingskader
6.2
De zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW verplicht de werkgever niet alleen om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe de geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar dat gelet op de ruime strekking van de zorgplicht niet snel mag worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Art. 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever dient te treffen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519; zie ook HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223, NJ 2011/598).
6.3
De werknemer die op grond van art. 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever. Daarbij geldt dat niet van de werknemer kan worden verlangd dat hij ook aantoont wat de toedracht of de oorzaak van het ongeval is geweest (Hoge Raad 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:AB1430). Als vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, is de werkgever aansprakelijk tenzij de werkgever aantoont dat hij (in dit geval) de in artikel 7:658 lid 1 bedoelde zorgplicht is nagekomen. Deze bepaling impliceert dat op de werkgever ook de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust voor zover hij zich wil beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen (HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432).
Schade in de uitoefening van de werkzaamheden/toedracht
6.4
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval heeft [appellante] aangevoerd dat zij op 9 oktober 2016 na 20:00 uur in het clubhuis van Golf Duinzicht bezig was met het vullen van de koelkasten, dat zij dat deed in geknielde /gehurkte positie en bij het opstaan met haar hoofd tegen het handvat van de linker koelkast is gebotst. Het betrof een beschadigd, scherp metalen handvat. Door het ongeval werd zij misselijk, duizelig en zag zij zogenaamde “sterretjes”. Door de klap is zij even buiten bewustzijn geweest.
6.5
Voor de beantwoording van de vraag of [appellante] heeft aangetoond dat zij op 9 oktober 2016 schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden voor Golf Duinzicht – doordat zij haar hoofd heeft gestoten tegen de koelkastdeur in het clubhuis – neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in ogenschouw:
[appellante] stond op zondag 9 oktober 2016 ingeroosterd van 09:00 uur tot 19:00 uur om te werken in het clubhuis van Golf Duinzicht;
Golf Duinzicht heeft onvoldoende betwist dat [appellante] in de praktijk langer dan 10 uur per dag werkte, tot na sluitingstijd bleef, de sluitingstijd op 9 oktober 2016 rond 20:00 uur lag (omdat deze in feite gekoppeld was aan de zonsondergang), en [appellante] daarna nog moest schoonmaken, voorraden moest bijvullen, de kas moest opmaken en moest afsluiten.
Golf Duinzicht heeft niet betwist dat [appellante] de voornoemde werkzaamheden op 9 oktober 2016 alleen moest verrichten, zodat het hof aannemelijk acht dat [appellante] wat langer over deze na sluitingstijd nog te verrichten werkzaamheden deed;
[appellante] heeft op 9 oktober 2016 om 20:55 uur met haar toenmalige vriend geappt en hem geschreven:
Ben bijna klaar
[Okee]
Net keihard me harses gestoten
Zit een flinke bult
[Moe je ook nie doen]
[Gekkie]
Ja doe ik niet expres
6.6
[appellante] was dus op zondag 9 oktober 2016 aan het werk voor Club Duinzicht, in het clubhuis van Club Duinzicht, ze was om 20:55 uur nog niet klaar met werken (“Ben bijna klaar”) en had kort daarvóór haar hoofd hard gestoten (“Net keihard me harses gestoten”) waardoor zij een flinke bult heeft gekregen. Het bestaan en de inhoud van de gewisselde whatsapp-berichten (ook de hierna volgende) staan als zodanig niet ter discussie, zodat het hof uit gaat van de feitelijke juistheid daarvan.
6.7
Golf Duinzicht heeft de geloofwaardigheid van [appellante] in twijfel getrokken maar het hof ziet geen inconsistenties in haar relaas. Haar relaas over de gebeurtenissen na het ongeval komt er samengevat op neer dat zij op 10 en 11 oktober 2016 niet stond ingeroosterd, zij niet hoefde te werken, maar die dagen met klachten op bed heeft gelegen. Dit vindt (onder meer) bevestiging in de door haar overgelegde whatsapp-correspondentie met haar vriend [A] en met [B], haar buurjongen [B].
Op 10 oktober 2016 om 21:22 uur heeft zij haar vriend [A] geschreven:
Die bult doet pijn gek
Ja omdat ik pijn heb en me dood verveel
Op 11 oktober 2016 om 12:09 heeft zij hem geschreven:
Voel me beetje vaag sinds ik me kop heb gestoten (…)
Gewoon beetje dizzy en moe
Gaat vanzelf wel over (…)
Misschien hersenschudding
Morgen en overmorgen weer werken
Eveneens op 11 oktober 2016, om 12:40 uur heeft zij aan [B] geschreven:
Heb zondag me hoofd keihard gestoten en denk dat ik hersenschudding heb
Ben moe en afwezig duizelig en heb pijn
(…)
Je krijgt straks weer terug ben weer effe gaan liggen
6.8
Het relaas van [appellante] komt er verder op neer dat zij na die twee dagen weer is begonnen met werken, dat haar klachten aanhielden en dat zij op 14 oktober 2016 formeel melding heeft gemaakt van het ongeval bij de heren [X] (clubcommissie) en [Y] (penningmeester) van Golf Duinzicht. Die melding heeft Golf Duinzicht erkend. [appellante] heeft verder aangevoerd dat zij in verband met de aanhoudende klachten in het weekend naar een huisarts van de huisartsenpost wilde gaan maar – in verband met de kosten – had besloten te wachten tot maandag 17 oktober 2016 en toen naar haar eigen huisarts is gegaan. Dit laatste vindt steun in de whatsapp op 15 oktober 2016 van [appellante] aan [Z] van Golf Duinzicht met als tekst:
Zelfs bellen naar de huisartsen post kost al geld dat wordt gezien als medisch advies dus ik wacht wel gewoon tot maandag
Dan bel ik me eigen huisarts wel
6.9
Op zondag 16 oktober 2016 is [appellante] ziek naar huis gegaan. Op maandag 17 oktober 2016 heeft [appellante] haar huisarts gebeld en bezocht (zie hiervoor onder 3.4 en 3.5), en heeft zij aan de huisarts het ongeval en haar klachten beschreven. De huisarts heeft na onderzoek de diagnose contusio cerebro (hersenkneuzing) gesteld.
6.10
Het hof acht het relaas van [appellante] over het ongeval en het beloop van haar klachten (onder andere duizelig, misselijk, hoofdpijn) – die in beginsel passen bij het door haar gestelde ongeval (het stoten van haar hoofd) – geloofwaardig en consistent. Dat de huisarts en de door [appellante] geraadpleegde neuroloog prof. dr. Kapelle (productie 4 bij de overgelegde dagvaarding in de procedure ten principale) het relaas van [appellante] omtrent het ongeval hebben opgetekend in meer algemene bewoordingen zodat niet is genoteerd waartegen zij exact haar hoofd heeft gestoten, of zij buiten bewustzijn is geweest, en of zij een bult of wond op haar hoofd had, beoordeelt het hof niet als afwijkend van haar eigen relaas (gestoten tegen het uitstekende metalen handvat van de koelkast met onder andere als gevolg een bult die pijn deed).
6.11
Golf Duinzicht c.s. heeft in dit verband nog aangevoerd dat de door [appellante] geschetste toedracht van het ongeval feitelijk onmogelijk is omdat [appellante] bij het vullen van de koelkast zich aan de binnenzijde van de koelkastdeur moet hebben bevonden terwijl het handvat zich dan aan de buitenzijde (vanuit haar perspectief: achter de koelkastdeur) bevond. Daarmee is dan dus niet komen vast te staan dat [appellante] schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden.
6.12
[appellante] heeft dit betoog van Golf Duinzicht c.s. bestreden en in hoger beroep met behulp van de navolgende situatieschets (conform de tekening onder 2.4 van de memorie van grieven) toegelicht dat zij zich bij het vullen van de koelkast niet aan de binnenzijde van de koelkastdeur, maar achter het krat bij het uitstekende handvat van de linker koelkastdeur bevond.
6.13
Ten aanzien van de mogelijke toedracht acht het hof de volgende feiten en omstandigheden relevant.
Tot de dagelijkse werkzaamheden van [appellante] behoorde het bijvullen van dranken in de koelkasten die zich in de bijkeuken van het clubhuis bevonden. Voor het bijvullen van de koelkasten was hurken en opstaan vereist.
Er stonden drie koelkasten in de bijkeuken, twee lage koelkasten stonden naast elkaar op de grond, deze zijn te zien op de foto die Golf Duinzicht c.s. heeft overgelegd achter productie 2 bij het verweerschrift. De foto’s achter productie 2 verweerschrift zijn niet ten tijde van het ongeval maar nadien genomen. Aannemelijk is dat voor het bijvullen van de lage koelkasten, met flessen uit een krat, het krat op de grond staat en de koelkast vanuit een lage (geknielde of gehurkte) positie moet worden bijgevuld, waarbij verder aannemelijk is dat de flessen door middel van een naar voren reikende en mogelijk ook draaiende beweging vanuit het krat in de koelkast moeten worden geplaatst.
De ruimte in de bijkeuken is, blijkens de foto achter productie 2 verweerschrift, zeer beperkt. Golf Duinzicht heeft nog aangevoerd dat de vele kratten die op die foto staan ten tijde van het ongeval niet aanwezig waren, maar [appellante] heeft dat betwist en Golf Duinzicht heeft ter zake geen begin van bewijs bijgebracht of voldoende concreet bewijs aangeboden, wat (zeker in hoger beroep) op haar weg – als werkgever – had gelegen.
De deuren van de koelkasten konden uit zichzelf niet open blijven staan, maar vielen dicht. Om de linker koelkast bij te kunnen vullen moest de deur dus worden tegengehouden, in dit geval (onbetwist) door middel van het plaatsen van een krat op de grond tussen de deur en de koelkast.
Beide lage koelkasten waren voorzien van een metalen handgreep. In de metalen handgreep van de linker koelkast bevinden zich, blijkens de foto achter productie 2 verweerschrift, kleine ronde gaten; deze handgreep lijkt niet afgewerkt te zijn en wijkt af van de rechter handgreep. De linker handgreep bevindt zich op een iets hogere positie op de koelkastdeur dan de rechter handgreep. De linker handgreep bevindt zich bovendien aan het uiteinde van de koelkastdeur, bij de rand. Op de foto achter productie 2 verweerschrift is dit te zien. De handgreep steekt door die plaatsing veeleer uit in het verlengde van de rand van de koelkastdeur (met name als deze gedeeltelijk open staat), dan dat hij (meer naar het midden) op het grote vlak van de koelkastdeur was geplaatst waardoor die greep nagenoeg niet zou hebben uitgestoken.
6.14
Het hof acht het gezien het voorgaande niet feitelijk onmogelijk dat het ongeval zich volgens de door [appellante] geschetste toedracht heeft voorgedaan. [appellante] was in een kleine ruimte bezig met het vullen van de linker koelkast. Zij moest bij de uitvoering van haar werkzaamheden improviseren, dat wil zeggen, zij moest om de vulwerkzaamheden te kunnen verrichten er tevens voor zorgen dat de koelkastdeur niet dichtviel, hetzij met haar lichaam, hetzij door bijvoorbeeld het plaatsen van een voorwerp als een krat, zoals zij zelf aanvoert. Waar het krat precies heeft gestaan ten opzichte van de koelkast is niet bekend. Mogelijk bevond [appellante] zich bij het vullen iets achter het krat, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard ter toelichting op de (ook hierboven) getoonde situatieschets, en bevond zij zich dus niet aan de binnenzijde van de (deels) geopende linker koelkastdeur. Bij de vulwerkzaamheden moest zij vanuit een lage positie een repeterende reikende en/of draaiende beweging maken om de flessen uit het krat te halen en in de koelkast te zetten. De koelkastdeur – die zoals gezegd uit zichzelf dicht viel tenzij die werd tegengehouden – had aan het uiteinde een metalen handgreep die zich bij de rand van die deur bevond, terwijl [appellante] vlakbij de rand van die (deels geopende) koelkastdeur haar repeterende bewegingen bij het vullen moest maken. Doordat de koelkastdeur niet uit zichzelf open kon blijven staan, maar naar alle waarschijnlijkheid door het geplaatste krat deels werd opengehouden en niet (geheel) naar de zijkant was weggedraaid, is het aannemelijk dat de metalen handgreep tijdens de vulwerkzaamheden van [appellante] – die de flessen uit het krat in de koelkast plaatste – dicht bij (en boven) het hoofd en de torso van [appellante] is gebleven. Het hof acht het dan ook voorstelbaar – in ieder geval geenszins onmogelijk – dat [appellante] bij het opstaan uit gehurkte positie, een beweging die hoe dan ook op enig moment moet plaatsvinden en waarbij het zicht beperkt is op wat zich boven haar bevindt, haar hoofd heeft gestoten tegen de bij de rand / aan het uiteinde van de koelkastdeur geplaatste metalen handgreep. Dat Golf Duinzicht (en/of de kantonrechter) op basis van het voordoen van haar handelingen bij een imaginaire koelkast op de zitting in eerste aanleg begrepen heeft dat zij zich aan de binnenkant van de linker koelkastdeur bevond, kan [appellante] niet tegengeworpen worden.
6.15
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] – desgevraagd door het hof – verduidelijkt waar zij zich bevond bij het verrichten van de bijvulwerkzaamheden, namelijk achter het geplaatste krat bij de rand van de linker koelkastdeur, en dus bij/onder het uitstekende handvat. Ter zitting heeft Golf Duinzicht c.s. nog aangevoerd dat gelet op de lengte van het krat ten opzichte van de breedte van de koelkastdeur, er nog altijd geen sprake van kan zijn dat [appellante] buiten de koelkastdeur heeft gewerkt. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is echter niet komen vast te staan waar het krat precies voor de koelkast was geplaatst en heeft Golf Duinzicht ook niet gespecificeerd wat de maten van de koelkastdeur en de maten van het krat waren. Dit biedt dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor haar stelling dat vanwege die verhouding het ongeluk feitelijk onmogelijk heeft kunnen plaatsvinden.
6.16
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer dat het feitelijk onmogelijk is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. Bovendien kan, als gezegd, van [appellante] als werknemer niet worden verlangd dat zij (ook) aantoont wat de toedracht of de oorzaak van het ongeval is geweest (Hoge Raad 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:AB1430). Op grond al van al het voorgaande, meer in het bijzonder hetgeen is overwogen onder 6.5 en 6.6, komt het hof tot de conclusie dat in voldoende mate vast is komen te staan dat het ongeval dat [appellante] is overkomen, heeft plaatsgevonden in de uitoefening van haar werkzaamheden.
Zorgplicht
6.17
Nu vaststaat dat [appellante] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden, is Golf Duinzicht c.s. aansprakelijk voor die schade tenzij Golf Duinzicht aantoont dat zij haar zorgplicht is nagekomen. Welke maatregelen Golf Duinzicht had moeten treffen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
6.18
Gelet op de hiervoor onder 6.13 tot en met 6.15 vermelde omstandigheden waaronder [appellante] de koelkasten moest bijvullen, is het hof van oordeel dat er sprake was van een gevaarlijke situatie. Golf Duinzicht had terdege rekening moeten houden met de mogelijkheid dat een ongeval zich zou voordoen en een werknemer zich mogelijk zou bezeren aan het metalen handvat. [appellante] bevond zich namelijk in een krappe bijkeuken waarbij de deur van de linker koelkast aan de rand/het uiteinde voorzien was van een uitstekend metalen handvat. Bij het vullen van die koelkast met dranken werd zij gehinderd door een telkens dichtvallende koelkastdeur die door middel van een krat moest worden tegengehouden en die daardoor naar alle waarschijnlijkheid niet geheel was weggedraaid (naar de zijkant), maar min of meer schuin in de ruimte van de bijkeuken hing. [appellante] moest vanuit een lage (gehurkte) positie een repeterende reikende en/of draaiende beweging maken met haar hoofd en torso in de buurt van c.q. vlak onder het uitstekende metalen handvat dat zich op een hogere plaats dan haar eigen positie bevond, waarbij zij telkens moest hurken en weer opstaan bij het bijvullen van de koelkast. Dat er mogelijk sprake is geweest van enige onoplettendheid bij het omhoog komen van [appellante] vanuit haar geknielde/ gehurkte positie en dat zij bekend was met de situatie ter plaatse, maakt het voorgaande niet anders. Golf Duinzicht moet als werkgever rekening moet houden met het ervaringsfeit van mogelijke onoplettendheid van een werknemer bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daarbij komt dat art. 7:658 BW vergt dat een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte verwacht mag worden. Dit klemt hier temeer omdat de (repeterende) bijvulwerkzaamheden tot de dagelijkse werkzaamheden van [appellante] behoorden. Onder deze specifieke omstandigheden kan dan ook niet gezegd worden dat het bevoorraden van de koelkast een alledaagse dan wel een huis-, tuin- en keukenactiviteit is, dan wel dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvoor in beginsel geen zorgplicht geldt, althans waarvoor een werkgever geen maatregelen behoeft te treffen, dan wel instructies hoeft te geven of dient te waarschuwen.
6.19
Het hof is dan ook van oordeel dat Golf Duinzicht maatregelen had moeten en kunnen treffen om het ongeval redelijkerwijs te voorkomen, ook indien niet eerder een soortgelijk ongeval had plaatsgevonden. Golf Duinzicht had ervoor kunnen zorgen dat de koelkastdeur niet (uit zichzelf) dichtviel, dan wel dat de deur van de koelkast zo ver weggedraaid kon worden, en zo nodig aldaar vastgezet kon worden, dat het uitstekende metalen handvat niet in de buurt van het hoofd/ de torso van [appellante] zou kunnen komen bij het door haar (gehurkt) verrichten van de bijvulwerkzaamheden. Mogelijk had Golf Duinzicht daartoe meer ruimte kunnen creëren in de bijkeuken. Golf Duinzicht heeft haar stelling dat de bijkeuken ten tijde van het ongeval opgeruimd en netjes was en “voldoende mogelijkheid” bood om vrij te bewegen, in elk geval niet voldoende onderbouwd (wat als werkgever op haar weg had gelegen). Het hof verwijst ook naar hetgeen in rov. 6.13 tot en met 6.15 al is overwogen.
6.20
Ook had Golf Duinzicht een koelkast op hoogte kunnen plaatsten zodat niet vanuit een knielende/hurkende positie gewerkt hoefde te worden en er geen risico was op stoten van het hoofd tegen een uitstekend handvat bij het omhoog komen. Tenslotte is ook denkbaar dat Golf Duinzicht [appellante] zou hebben laten gebruikmaken van een koelkast zonder – uitstekende – metalen handgreep dan wel met een handgreep die zich zodanig ver verwijderd van de (uiterste) rand van de koelkastdeur bevond, dat de kans op stoten van het hoofd daartegen, bij het vullen van de koelkast, aanzienlijk verkleind zou worden. Dit alles acht het hof maatregelen die betrekkelijk eenvoudig zonder al te veel kosten genomen hadden kunnen worden en die ook van Golf Duinzicht gevergd hadden mogen worden omdat – niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist is dat – het hard stoten van het hoofd tegen een metalen voorwerp tot hoofd- of hersenletsel en mogelijk ernstige en/of langdurige klachten en/of beperkingen kan leiden. Het hof is aldus van oordeel dat Golf Duinzicht al vanwege het niet treffen van adequate maatregelen haar zorgplicht heeft geschonden. De vraag of de metalen handgreep nog in het bijzonder scherp of beschadigd was dan wel of een kunststof sieromhulsel de schade van [appellante] al dan niet had kunnen voorkomen of beperken, hetgeen Golf Duinzicht c.s. betwist, kan hier dan ook in het midden blijven.
6.21
Golf Duinzicht heeft nog aangevoerd dat de bijkeuken opgeruimd en netjes was, dat er genoeg ruimte was, dat de werkzaamheden van [appellante] niet werden niet belemmerd, dat de koelkast veilig in gebruik, goed onderhouden en goedgekeurd was en het handvat niet onveilig was en naar behoren functioneerde. Dit zijn echter geen maatregelen die er doeltreffend op gericht zijn het specifieke ongeval dat [appellante] is overkomen, te voorkomen.
6.22
Nu het hof tot het oordeel komt dat Golf Duinzicht onvoldoende passende maatregelen heeft getroffen om het ongeval dat [appellante] is overkomen, te voorkomen, kan in het midden blijven of Golf Duinzicht ook tekort is geschoten voor wat betreft het geven van nadere veiligheidsinstructies.
6.23
De grieven 1 en 2 slagen. Het hof zal voor recht verklaren dat Golf Duinzicht jegens [appellante] aansprakelijk is voor de gevolgen van het haar op 9 oktober 2016 overkomen ongeval en zal voor recht verklaren dat NN als aansprakelijkheidsverzekeraar van Golf Duinzicht gehouden is (overeenkomst de toepasselijke polisvoorwaarden) tot uitkering over te gaan ter zake van de door het ongeval op 9 oktober 2016 geleden en nog te lijden schade van [appellante]. Het hof hoeft in deze procedure niet vast te stellen welke schade [appellante] heeft geleden en wat de omvang daarvan is. Hier volstaat dat aannemelijk is dat [appellante] (letsel)schade heeft geleden. Deze bestaat tenminste uit de bult op haar hoofd en de pijn die is opgetreden als gevolg van het ongeval. Gelet op de toewijzing van deze vorderingen heeft [appellante] geen belang bij het vaststellen van een aanvullende/alternatieve grondslag voor aansprakelijkheid ex art. 6:173 BW.
6.24
Het door Golf Duinzicht aangeboden bewijs ziet niet op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. Bewijslevering is dan ook niet aan de orde.
Conclusie en proceskosten
6.25
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] slaagt. Dit betekent het volgende. Het hof zal, mede gelet op hetgeen is gevorderd in de zaak ten principale (wat overeenkomst met de verzoeken in de deelgeschilprocedure), en met toepassing van art. 356 Rv, de zaak aan zich houden. De deelbeschikking zal worden vernietigd en het oorspronkelijk verzochte zal alsnog worden toegewezen, met dien verstande dat NN in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar nu eenmaal alleen gehouden kan worden tot het doen van uitkering overeenkomstig de toepasselijke polisvoorwaarden, zoals in het dictum van dit arrest is geformuleerd. Golf Duinzicht c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties (waaronder de reeds door de kantonrechter begrote kosten van het deelgeschil).
7 Beslissing
Het hof:
–
vernietigt de beschikking in het deelgeschil van de kantonrechter Den Haag van 26 maart 2019, behoudens voor zover daarbij de kosten gemoeid met de behandeling van het verzoek ex art. 1019w Rv aan de zijde van [appellante] zijn begroot op € 2.741,-, bekrachtigt deze uitspraak in zoverre, en doet voor het overige opnieuw recht als volgt;
–
verklaart voor recht dat Golf Duinzicht jegens [appellante] aansprakelijk is voor de gevolgen van het haar op 9 oktober 2016 overkomen ongeval;
–
verklaart voor recht dat NN als aansprakelijkheidsverzekeraar van Golf Duinzicht gehouden is om overeenkomstig de toepasselijke polisvoorwaarden, tot uitkering over te gaan ter zake van de door het ongeval op 9 oktober 2016 geleden en nog te lijden schade van [appellante];
–
veroordeelt Golf Duinzicht c.s. in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 211,17 aan verschotten (te weten € 126,17 aan explootkosten en € 85,- aan griffierecht in de zaak ten principale), en € 2.741,- aan kosten van het deelgeschil;
–
veroordeelt Golf Duinzicht c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 463,03,- aan verschotten (te weten € 125,03 aan explootkosten en € 338,- aan griffierecht) en € 3.549,- aan salaris advocaat (3 punten a tarief II);
–
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.D. Ruizeveld, mr. P.M. Verbeek en mr. M.S.A. Vegter en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van 25 april 2023 in aanwezigheid van de griffier
Publicatie datum: 7 juli 2023 16:55:32
Bron: Bekijk