Nieuws
Werkgever aansprakelijk voor besmetting met ziekte van Lyme van werknemer die bij boerenbedrijven in de buitenlucht contrôles moet uitvoeren, vordering is nog niet verjaard.
De feiten
2.1.
[ eiser ] , geboren op 13 juni 1977, is sinds 1 december 2007 in dienst van de Staat en als inspecteur werkzaam voor (de rechtsvoorganger van) NVWA. Het overeengekomen loon heeft laatstelijk – bij een voltijds dienstverband – € 3.647,28 bruto per maand (exclusief emolumenten) bedragen.
2.2.
Vanaf haar indiensttreding tot 1 november 2010 was [ eiser ] controleur op de afdeling meststoffen van NVWA. In 2008 heeft zij na het werk bij zichzelf een tekenbeet geconstateerd.
2.3.
Vanaf augustus 2009 tot en met januari 2011 is [ eiser ] , vanuit haar eigen functie, tijdelijk ingezet bij de controle op de toepassing van de zogenoemde Bedrijfstoeslagenregeling voor veehouders (hierna: BTR), die normaliter door medewerkers van de afdeling groen/natuur werd gedaan. Voor deze controles bezocht zij veelvuldig boerenbedrijven in de provincies Zuid-Holland en Utrecht, óók in de maanden maart tot en met oktober waarin het risico op tekenbeten bij contact met dieren of plantaardige materialen in de vrije natuur groot is. Zij was dan belast met het ter plaatse opmeten van percelen weiland. Bij deze BTR-controles moest [ eiser ] zich veelvuldig lopend langs en door struiken, hoog gras en bosschages begeven.
2.4.
Uit geruime tijd vóór de indiensttreding van [ eiser ] verricht onderzoek was bekend dat het risico op het oplopen van de ziekte van Lyme in een groene werkomgeving met name in de maanden maart tot en met oktober verhoogd is en dat met permetrine geïmpregneerde kleding daartegen het beste beschermt. NVWA heeft in een nota van 10 mei 2011 onderkend dat aan medewerkers die regelmatig werken in een tekenrijke omgeving tekenwerende kleding moet worden verstrekt. Dit werd overgelaten aan het lijnmanagement. In de nota is vermeld dat die speciale kleding ook ter beschikking kon worden gesteld aan medewerkers die tijdelijk worden ingezet voor BTR-controles. Voor medewerkers die slechts incidenteel opdrachten in het vrije veld uitvoeren volstaat de gebruikelijke voorlichting, zelfcontrole en een tekenset, aldus de nota.
2.5.
Waar de medewerkers van de afdeling groen/natuur voor hun werk bij BTR- controles wél geïmpregneerde kleding kregen, werden aan [ eiser ] (behalve laarzen en een petje) alleen kunststof wegwerpoveralls verstrekt, die zij tijdens BTR-controles over haar eigen kleding droeg, maar die bij het lopen door struiken gemakkelijk scheurden. In 2009 stelde [ eiser ] na een BTR-controle vast dat zij weer door een teek was gebeten.
2.6.
Van begin december 2009 tot begin april 2010 is [ eiser ] ingeschakeld bij de uitbraak van de Q-koortsepidemie en was zij betrokken bij de grootscheepse ruiming van geiten. Ook voor deze werkzaamheden heeft [ eiser ] van NVWA geen geïmpregneerde kleding gekregen die tegen tekenbeten kon beschermen. In 2010 is [ eiser ] , vanwege een vermeende Q-koortsbesmetting (die uiteindelijk niet is vastgesteld), behandeld met antibiotica.
2.7.
Medio 2010 ontwikkelde [ eiser ] gezondheidsklachten, zoals vermoeidheid, gewrichtspijn, spier- en hoofdpijn. In november 2010 was een serologische test (de zogenoemde ‘ELISA/IFA’, een kwantitatieve test die niet differentieert naar soort infecties) te Dordrecht negatief op de mogelijkheid van een infectie met de ziekte van Lyme, een van de meest voorkomende door teken overdraagbare ziektes waarvan bekend is dat deze een chronische vorm kan aannemen (met onder meer gewrichtsklachten, vermoeidheid en cognitieve stoornissen).
2.8.
Vanaf eind 2010 tot medio augustus 2014 was [ eiser ] werkzaam als financieel rechercheur. Voor die (kantoor)functie kwam zij niet meer in gebieden met vegetatie en was geen speciale kleding nodig. Sporadisch deed [ eiser ] , in verband met een lopende bezwaarprocedure, nog wel eens – weer zonder geïmpregneerde kleding – een BTR-(her)controle. Gedurende zo’n BTR-controle in juni 2013, die zich over anderhalve dag uitstrekte, heeft [ eiser ] na het werk bij zichzelf een tekenbeet geconstateerd, ditmaal met de daarvoor kenmerkende ‘rode ring’ op de huid rondom de beet. Zij heeft de door haar verwijderde teek opgestuurd naar het RIVM, teneinde te laten vaststellen of de teek met de Borrelia-bacterie besmet was (welke bacterie de ziekte van Lyme kan veroorzaken), maar daarop heeft zij niets vernomen. Later dat jaar kreeg zij last van extreme moeheid, buikpijn en gewrichtspijnen, waarvoor zij een internist consulteerde. Bij laboratoriumonderzoek van november 2013 kon de ziekte van Lyme niet worden uitgesloten, maar in januari 2014 was een bloedtest (de zogenoemde ‘immunoblot’, een kwalitatieve test. waaruit ook de soort infectie kan blijken) door het Erasmus MC negatief.
2.9.
Van medio augustus 2014 tot haar uitval in juni 2015 was [ eiser ] werkzaam als inspecteur dierenwelzijn. Zij kwam hiervoor in stallen en weilanden en op boerenerven. Ook voor dit werk heeft NVWA aan [ eiser ] geen geïmpregneerde kleding verstrekt.
2.10.
In de periode van eind augustus 2009 tot eind juni 2015 heeft [ eiser ] voor NVWA op bijna 400 dagen buitenwerkzaamheden verricht waarbij zij in contact kwam met vegetatie en dieren.
2.11.
In 2014 namen de gezondheidsklachten van [ eiser ] toe. Op 23 juni 2015 heeft zij zich bij NVWA ziekgemeld met een scala aan gezondheidsklachten, daaronder pijn in de grote gewrichten. Zij is sindsdien wegens ziekte verhinderd de bedongen arbeid te verrichten. Gedurende het eerste ziektejaar is haar loon volledig doorbetaald. In november 2015 waren bloedtesten op antilichamen, die konden wijzen op de ziekte van Lyme, negatief,
2.12.
Op 19 juni 2015, enkele dagen vóór de ziekmelding van [ eiser ] , heeft NVWA een ‘Protocol voorkomen tekenbeet en ziekte van Lyme voor alle medewerkers die regelmatig buiten werkzaam zijn en risico lopen op tekenbeten’ vastgesteld. Daarin is bepaald dat voor specifieke risicogroepen tekenwerende kleding (broek, sokken, overhemd en cap) ter beschikking werd gesteld.
2.13.
In januari 2016 heeft [ eiser ] zich voor een second opinion gewend tot internist [ X ] te Maastricht, die bloedonderzoek in een niet-gecertificeerd laboratorium in Berlijn initieerde. De uitslag van die Duitse bloedtest (ELISA/IFA) in februari 2016 was positief op de ziekte van Lyme. [ eiser ] kreeg opnieuw antibiotica. In maart 2016 achtte de bedrijfsarts ‘de ziekte van Lyme in een gevorderd stadium’ (met energetische en cognitieve beperkingen) definitief aangetoond en de besmetting mogelijk werkgerelateerd.
2.14.
Eind 2016 stelde [ eiser ] zich onder behandeling van internist [ Y ] , verbonden aan Radboud UMC. De door hem uitgezette kwalitatieve bloedtest (‘immunoblot’) was in november 2016 positief op antistoffen die duiden op een (doorgemaakte) ziekte van Lyme. De vermoeidheid, concentratiestoornissen, gewrichts- en buikklachten zijn volgens de internist, hoewel niet alle specifiek, passend bij de ziekte van Lyme. Wederom werd antibiotica voorgeschreven.
2.15.
In het tweede ziektejaar heeft NVWA op het loon van [ eiser ] een korting van 30% toegepast. Met ingang van 20 juni 2017 is aan [ eiser ] een WIA-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van 100%.
2.16.
Op 12 augustus 2016 heeft [ eiser ] de Staat aansprakelijk doen stellen.
2.17.
Omdat de medisch adviseurs van partijen van mening verschilden, hebben partijen in onderling overleg internist-infectioloog [ Z ] om een oordeel gevraagd. In diens rapport van 11 december 2019 schreef [ Z ] dat ‘(g)ezien haar werk (-) de kans reëel (is) dat betrokkene in aanraking is geweest met de verwekker van Lymeziekte. Bij de meeste mensen verloopt de infectie echter zonder symptomen en veelal weten mensen niet dat zij gebeten zijn door een teek. Het kan dus zijn dat betrokkene vaker is gebeten dan in 2008, 2009 en 2013. Volgens betrokkene heeft zij in 2013 een rode vlek ontwikkeld na een tekenbeet. Dit kan passen bij een acute Lyme-infectie, deze gaat vaak (75-90%) gepaard met karakteristieke huidafwijkingen. De acute infectie kán worden gevolgd door een chronisch ziektebeeld met o.a. klachten van spieren en gewrichten, moeheid en cognitieve stoornissen. Dit chronische ziektebeeld kan zich overigens ook ontwikkelen als er in de acute fase geen symptomen zijn opgemerkt’. Bij zijn analyse van de uiteenlopende testuitslagen benadrukte [ Z ] de mogelijkheid van fout-positieve uitslagen van kwantitatieve tests, zodat – als een kwantitatieve test (ELISA/IFA) positief is, een tweede test, de zogenoemde ‘immunoblot’ wordt uitgevoerd: ‘De blot is een kwalitatieve test waarbij gekeken wordt welke verschillende antilichamen aanwezig zijn. De specificiteit van de immunoblot is hoger dan die van de ELISA/IFA’, aldus [ Z ] . Ook wees hij erop dat, ‘als in een vroeg stadium van de infectie wordt behandeld met antibiotica’, de test ‘negatief (kan) blijven’. In antwoord op de hem gestelde vragen concludeerde [ Z ] op zijn vakgebied ‘geen diagnose met zekerheid’ te kunnen stellen en dat ‘(v)oor de interpretatie van de elkaar tegensprekende testresultaten (-) zeer gespecialiseerde medische microbiologen nodig (zijn), dit valt buiten mijn expertise. Als de conclusie van deze experts echter zou zijn dat er sprake is geweest van Lyme-infectie dan is daarmee niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een actieve Lymeziekte. Betrokkene is in 2010 en 2016/2017 langdurig behandeld met tegen Borrelia sp. actieve antibiotica. Dat er nu nog activiteit van de infectie zou zijn is daardoor uitgesloten. Sommige onderzoekers postuleren echter dat chronische klachten het gevolg zijn van een reactie van het lichaam op achtergebleven eiwitten (antigenen) van de bacterie of van irreversibele weefselschade aangericht door de bacterie in een eerdere fase’. Als een gespecialiseerde medisch microbioloog die zich zou kunnen uitlaten over de vraag of [ eiser ] de ziekte van Lyme heeft doorgemaakt, noemde [ Z ] onder andere [ A ] , verbonden aan het Amsterdam MC. In antwoord op de hem naar aanleiding van de concept-rapportage gestelde vragen antwoordde [ Z ] nog dat uit de positieve bloedtest van Radboud UMC in 2016 niet kan worden opgemaakt dat sprake is ‘een Lyme diagnose’, zulks vanwege de eerdere negatieve uitslagen en omdat ‘(d)e specificiteit van de immunoblot (-) niet 100%’ is. [ Z ] oordeelde dat niet met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat Van [ eiser ] de ziekte van Lyme heeft doorgemaakt.
2.18.
Op 3 september 2020 heeft NVWA de aansprakelijkheid voor de door [ eiser ] gestelde schade afgewezen.
2.19.
Voor een nader onderzoek door arts-microbioloog [ A ] zag de Staat geen aanleiding. [ eiser ] heeft hem daarom zelf gevraagd om een oordeel, als door [ Z ] bedoeld. In zijn rapport van 8 december 2021 concludeerde [ A ] : ‘Op basis van de aangeleverde gegevens is zeer waarschijnlijk dat betrokkene op enig moment een Lyme infectie heeft doorgemaakt. Klinisch bewijs: zelf gerapporteerde tekenbeet in juni 2013, laboratorium bepalingen: Radboud UMC 2016: Borrelia IgG blot positief en IgM blot positief. De antistofbepalingen zijn in meerdere laboratoria verricht en er is discrepantie tussen de laboratoria. Dit compliceert de interpretatie, maar o.b.v. de gecombineerde uitslagen van de verschillende laboratoria is het duidelijk dat patiënte antistoffen heeft tegen Borrelia, en dus een infectie heeft doorgemaakt. ‘ [ A ] wijst erop dat het op basis van de huidige testmethoden niet mogelijk is om aan te geven wanneer de Lyme-infectie is doorgemaakt en evenmin dat er nog microbiologische ziekteactiviteit is.
2.20.
Een poging van [ eiser ] om te re-integreren mislukte begin 2022. Zij ligt het overgrote deel van de dag op bed, doet boodschappen in een rolstoel en doucht op een stoel.
3.
3.1.
De vordering en de standpunten van partijen
[ eiser ] vordert dat de Staat wordt veroordeeld om aan haar de geleden en nog te lijden, materiële en immateriële, schade te vergoeden, op te maken bij staat, alsmede om bij wege van voorschot op die schadevergoeding aan haar € 50.000,– te betalen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[ eiser ] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden voor NVWA, waarbij zij veelvuldig en intensief in contact kwam met dieren en vegetatie, is blootgesteld aan het risico om door (besmette) teken gebeten te worden en dat dit risico zich heeft verwerkelijkt – zij is door (een) besmette te(e)k(en) gebeten en heeft daardoor gezondheidsschade in de vorm van de ziekte van Lyme opgelopen – doordat NVWA, als onderdeel van de Staat, niet aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voldaan door geen adequate maatregelen te nemen die haar tegen dit risico konden beschermen, aldus [ eiser ] .
3.3.
De Staat beroept zich op verjaring voor zover [ eiser ] in 2008 en/of 2009 door een teek zou zijn gebeten. De Staat betwist de vordering ook ten gronde. Dat [ eiser ] de ziekte van Lyme heeft opgelopen is door de betrokken medici in de loop der tijd niet eenduidig of met zekerheid vastgesteld. Voor toepassing van de zogenoemde arbeidsrechtelijke omkeringsregel waarop [ eiser ] zich beroept, en dus voor het aannemen van een vermoeden dat zij in de uitoefening van haar werk ziek is geworden, is geen plaats omdat NVWA heeft voldaan aan haar zorgplicht voor een voldoende veilige werkomgeving (door middel van RI&E’s, voorlichting aan medewerkers en het verstrekken van wegwerpoveralls en een tekenpincet), alsook omdat het verband tussen de gezondheidsschade en de werkomstandigheden te onzeker en te onbepaald is. Voor dit laatste beroept de Staat zich erop dat (in 2013, toen [ eiser ] als financieel rechercheur een kantoorfunctie had) geen sprake is geweest van een relevante blootstelling aan het gevaar van tekenbeten. Voorts wijst de Staat erop dat de gezondheidsklachten van [ eiser ] al dateren van 2010, toen zij een longontsteking had. De Staat legt nadruk op de negatieve bloedtesten in 2010, 2013 en 2015, op de medische rapporten van de door NVWA ingeschakelde medisch adviseur en op de deskundigenrapportage van [ Z ] van december 2019. Deze maken dat aan de niet-gecertificeerde Duitse bloedtest van februari 2016, aan de rapportage van [ Y ] (Radboud UMC) uit januari 2017 en het rapport van [ A ] uit december 2021 niet de door [ eiser ] daaraan gegeven uitleg toekomt. Het kan zeer wel zo zijn dat de gezondheidsklachten van [ eiser ] voortvloeien uit de andere door haar doorgemaakte ziekten (zoals Pfeiffer en Graves) of verband houden met psychische klachten, ofwel dat zij de klachten die passen bij de ziekte van Lyme heeft opgelopen in de periode dat zij (vanaf eind juni 2015) niet meer voor NVWA werkzaam was, aldus de Staat.
4.
4.1.
De beoordeling van het geschil
Het meest verstrekkende verweer dat de Staat tegen de vordering van [ eiser ] heeft gevoerd is het beroep op verjaring. De Staat stelt dat een aanspraak op schadevergoeding als gevolg van een in 2008 of 2009 opgelopen tekenbeet ten tijde van de aansprakelijkstelling van de Staat door [ eiser ] in 2016 was verjaard. Dit verweer faalt. Kennelijk is het verweer ingegeven door de gedachte dat de vordering tot vergoeding van schade ten gevolge van een tekenbeet die meer dan vijf jaar vóór de aansprakelijkheidsstelling van augustus 2016 zou hebben plaatsgevonden is verjaard. Die gedachte is onjuist. Nu sinds een mogelijke besmetting met de Borrelia-bacterie nog geen 20 jaren zijn verstreken, miskent de Staat dat de korte verjaringstermijn van vijf jaren van een vordering tot schadevergoeding ingevolge artikel 3:310 BW eerst een aanvang neemt zodra de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Nadat eerdere testuitslagen negatief waren geweest, heeft (ook) de bedrijfsarts pas na de positieve testuitslag in februari 2016 geconcludeerd dat sprake was van een ‘definitieve diagnose’, te weten ‘de ziekte van Lyme in een gevorderd stadium’, en een mogelijk verband met het werk voor NVWA gelegd. De korte verjaringstermijn is dan ook niet eerder dan in maart 2016 gaan lopen.
4.2.
De kantonrechter komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vraag naar de aansprakelijkheid en stelt voorop dat het bepaalde in artikel 7:658 BW meebrengt dat het aan de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van diens zorgverplichting, is om te stellen en – bij betwisting – te bewijzen dat schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Het tweede lid van het artikel legt op de werkgever de last te bewijzen dat hij zijn verplichting om voor een veilige werkplek en arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen. Om tot aansprakelijkheid van de werkgever te kunnen concluderen, dient zowel een (causale) relatie te kunnen worden gelegd tussen het werk van de werknemer en zijn gezondheidsschade, als tussen een tekortkoming van de werkgever en die schade. In het geval van gezondheidsklachten die zowel in als buiten het werk kunnen zijn ontstaan, zoals in dit geding aan de orde, dient er tegen te worden gewaakt dat de werkgever aansprakelijk wordt gehouden voor schade die geen verband houdt met de omstandigheden waaronder hij de werknemer heeft doen werken. Dit maakt dat, indien de ziekte door andere dan werkgerelateerde factoren kan zijn ontstaan, de vraag naar de relatie tussen werk en schade bijzondere aandacht behoeft.
4.3.
Met het oog op deze problematiek van causaliteitsonzekerheid is in de rechtspraak (zie onder meer Hoge Raad 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721, NJ 2014, 99) de volgende regel, die bekend staat als de ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’, ontwikkeld. Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Deze regel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin hij zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Voor dit vermoeden is geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.
4.4.
Uit bedoelde regel vloeit onder meer voort dat in dit geding eerst de vraag naar (de nakoming van) de zorgplicht moet worden beantwoord. Of de omstandigheden waaronder [ eiser ] in dienst van de Staat heeft gewerkt de door haar gestelde gezondheidsklachten kunnen hebben veroorzaakt, hangt mede af van de vraag of NVWA de maatregelen heeft genomen die destijds, gezien de toen bekende gezondheidsrisico’s, redelijkerwijs van haar konden worden gevergd en die [ eiser ] konden beschermen tegen het gezondheidsrisico dat is verbonden met het werken in een groene omgeving met struiken, bosschages, hoog gras en dieren waarin teken zich ophouden. Dit ligt ook voor de hand, omdat de gezondheidsklachten eerder kunnen worden vermoed met de werkomstandigheden samen te hangen, indien de ter bescherming aangewezen veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn genomen. Is de zorgplicht wèl nagekomen, dan ligt het immers minder voor de hand dat de gezondheidsklachten door het werk zijn veroorzaakt.
4.5.
De Staat heeft betoogd dat NVWA jegens [ eiser ] de redelijkerwijs van haar te vergen beschermingsmaatregelen heeft genomen. In lijn met het partijdebat over de (al dan niet) nakoming van de zorgplicht, zal de kantonrechter de beoordeling toespitsen op de vraag of, wanneer, en voor welke werkzaamheden aan [ eiser ] met permetrine geïmpregneerde werkkleding ter beschikking had moeten worden gesteld. Tussen partijen staat immers vast dat de aan [ eiser ] verstrekte wegwerpoveralls gemakkelijk scheurden. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen blijft in het midden of aan [ eiser ] tijdig voldoende informatie over het gevaar van een tekenbeet is verstrekt en of NVWA voldoende heeft gedaan om bijvoorbeeld consequente zelfcontrole op tekenbeten na het werk te bevorderen.
4.6.
Nu niet in geschil is dat bloedtests geen uitsluitsel kunnen geven over de periode waarin besmetting heeft plaatsgevonden (ze kunnen alleen wijzen op een doorgemaakte ziekte van Lyme) en dat het zeer wel mogelijk is dat een tekenbeet onopgemerkt blijft, vormt een complicerende factor dat [ eiser ] tussen eind 2007 en haar ziekmelding in juni 2015 in sterk wisselende mate in een groene werkomgeving heeft gewerkt. Vanwege de mogelijkheid dat [ eiser ] in juni 2013 door een besmette teek is gebeten, benadrukt de Staat dat zij in die periode (van eind januari 2011 tot medio september 2014) als financieel rechercheur alleen kantoorwerk heeft gedaan. Hiertegenover heeft [ eiser ] gesteld dat zij in die tijd nog een enkele BTR-hercontrole heeft gedaan, in elk geval in juni 2013, en wel – naar zij zich nog herinnert – op een boerderij in de buurt van Utrecht, over welke controle zij in het kader van een lopende bezwaarprocedure digitaal heeft gerapporteerd. Dat deze controle niet staat vermeld op het (als productie 8 bij dagvaarding overgelegde) overzicht van de werkzaamheden die [ eiser ] vanaf eind augustus 2009 tot en met juni 2015 heeft verricht, is naar het oordeel van de kantonrechter niet doorslaggevend, omdat alleszins voorstelbaar is dat – zoals [ eiser ] ter zitting heeft verklaard voor die BTR-controle ‘geen tijd geschreven’ is omdat zij in haar nieuwe functie geen toegang meer had tot het BTR-urenregistratiesysteem. Namens NVWA heeft de heer [ B ] daarop ter zitting uiteengezet waarom het bij gebrek aan nadere precisering van tijd en plaats niet mogelijk is om in de NVWA-administratie na te gaan of en wanneer [ eiser ] , in de periode dat zij normaliter op kantoor werkzaam was, toch incidenteel nog een BTR-hercontrole heeft gedaan. Hij sluit niet uit dat het is gebeurd, zo verklaarde hij ter zitting. Onder deze omstandigheden komt het voor rekening en risico van NVWA dat in haar administratie niet is terug te vinden dat [ eiser ] tussen eind januari 2011 en medio september 2014 nog (een) incidentele BTR-controle(s) heeft uitgevoerd en toen – zonder geïmpregneerde kleding in een groene werkomgeving aan het werk – is blootgesteld aan het risico om een tekenbeet op te lopen. Als onvoldoende weersproken staat overigens bovendien vast dat [ eiser ] van medio augustus 2014 tot haar uitval in juni 2015 als inspecteur dierenwelzijn in contact is gekomen met vegetatie en dieren, eveneens zonder dat zij de beschikking had over geïmpregneerde kleding, met de kans door een teek te worden gebeten.
4.7.
Niet in geschil is dat al geruime tijd voordat [ eiser ] voor (de rechtsvoorganger van) NVWA in augustus 2009 BTR-controles ging uitvoeren, bekend was, en ook bij de Staat redelijkerwijs bekend behoorde te zijn, dat bij onbeschermd werken in een groene omgeving de kans bestaat dat de ziekte van Lyme wordt opgedaan (zeker in de maanden maart tot en met oktober wanneer de kans op tekenbeten aanzienlijk is). Dat – zoals de Staat heeft aangevoerd – al vanaf omstreeks 2000 in RI&E’s aandacht is besteed aan dit gezondheidsrisico kan haar niet baten, omdat het in dit geding draait om de vraag vanaf wanneer NVWA ook medewerkers die tijdelijk of incidenteel in een groene omgeving werkten van geïmpregneerde kleding had moeten voorzien. Uit hetgeen de Staat (aan de hand van de bij conclusie van antwoord overgelegde B-producties) over het voortschrijdend inzicht van NVWA omtrent (de aard van) de ter beschikking te stellen persoonlijke beschermingsmiddelen heeft aangevoerd, blijkt dat niet eerder dan door de nota van 10 mei 2011 (toen de periode dat [ eiser ] zeer regelmatig BTR-controles uitvoerde al voorbij was) voor risicogroepen tekenwerende kleding ter beschikking werd gesteld en dat pas bij het NVWA-protocol van 19 juni 2015 (kort voordat [ eiser ] zich ziek meldde en geruime tijd nadat door Stigas in 2013 was vastgesteld dat met permetrine geïmpregneerde kleding de beste bescherming biedt) aan medewerkers met een verhoogd risico geïmpregneerde kleding is geadviseerd. [ eiser ] heeft evenwel – onweersproken – gesteld dat, toen zij vanuit de afdeling meststoffen BTR-controles uitvoerde, haar collega’s van de afdeling groen/natuur die vanuit hun functie met die controles waren belast, geïmpregneerde kleding kregen. Aan haar zouden – ook desverzocht – die beschermingsmiddelen zijn onthouden, omdat zij die werkzaamheden tijdelijk deed. Hieruit volgt dat de Staat in elk geval vanaf 2009 bekend was, zowel met het gezondheidsrisico van het werken in een groene omgeving als met de daartegen te nemen beschermingsmaatregelen. Waar de Staat heeft aangevoerd dat de kans op besmetting aanvankelijk gering was en pas in de loop der tijd is toegenomen, ziet zij eraan voorbij dat het risico toch in elk geval vanaf 2009 dermate hoog werd ingeschat dat bepaalde risicogroepen, zoals de medewerkers van de afdeling groen/natuur van NVWA, daartegen door middel van geïmpregneerde kleding werden beschermd. Het betoog van de Staat dat [ eiser ] gezien haar functie niet tot een van die risicogroepen hoorde, slaagt niet, omdat wanneer in een organisatie medewerkers ook buiten hun eigen functie of reguliere afdeling worden ingezet voor werkzaamheden met gezondheidsrisico’s van werkgeverszijde redelijkerwijs niet kan worden afgezien van het bieden van dezelfde bescherming als die welke wordt geboden aan de medewerkers van de afdeling (hier groen/natuur) waarin tijdelijk wordt gewerkt. Die tijdelijkheid doet immers aan de intensiteit van de blootstelling tijdens de BTR-controles niet af. Datzelfde geldt voor de keer of keren dat aan [ eiser ] tussen januari 2011 en september 2014, inmiddels in de functie van financieel rechercheur, nog (een) BTR-(her)controle(s) is opgedragen. En het geldt ook voor de tijd dat zij (vanaf augustus 2014 tot 23 juni 2015) werkzaam was als inspecteur dierenwelzijn. Ook toen is [ eiser ] in haar werk in contact gekomen met vegetatie en dieren en was de blootstelling aan het risico van tekenbeten substantieel en daarmee de kans om de ziekte van Lyme op te lopen reëel.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat [ eiser ] in haar werk voor NVWA is blootgesteld aan omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor haar gezondheid en dat de Staat als haar werkgever is tekort geschoten in de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW door haar voor werkzaamheden in een groen omgeving geen geïmpregneerde kleding te verstrekken. Resteert de vraag of voldaan is aan het, voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel gestelde vereiste dat (aannemelijk is dat) [ eiser ] lijdt aan gezondheidsklachten die door het werken onder die werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat bij de bloedtesten die in februari 2016 (‘ELISA/IFA’) in Duitsland en die in november 2016 in Radboud MC (‘immunoblot’) zijn uitgevoerd positief waren, de geraadpleegde arts- microbioloog [ A ] heeft geconcludeerd dat [ eiser ] een Borrelia-infectie heeft doorgemaakt, en haar gezondheidsklachten passen bij de ziekte van Lyme (ze zijn weliswaar niet alle specifiek, maar niet in geschil is dat de ziekte van Lyme ook tot aspecifieke klachten kan leiden). Dat het Berlijnse laboratorium niet gecertificeerd was, zoals de Staat heeft benadrukt, maakt niet dat aan het onderzoek aldaar in dit geding geen betekenis toekomt, nu de uitslag overeenkomt met die van het onderzoek dat, kort daarna, in Radboud MC is gedaan. Dat eerdere testuitslagen overwegend negatief waren, geeft onvoldoende reden om aan de deugdelijkheid van de combinatie van het latere (Duitse en) Nijmeegse onderzoek – de eerste was een ‘ELISA/IFA’-test en de tweede een ‘immunoblot’- te twijfelen. Uit de rapportage van [ Z ] van 11 december 2019 volgt dat een ‘immunoblot’ een hoge mate van specificiteit heeft (zij het ‘niet 100%’, zo schreef [ Z ] , maar een dergelijke mate van zekerheid is rechtens niet vereist). De eerdere negatieve uitslagen kunnen, zoals [ Z ] heeft aangegeven, ten onrechte negatief zijn uitgevallen omdat [ eiser ] na een tekenbeet in een vroeg stadium met antibiotica kan zijn behandeld. Waar de Staat meent dat in de gegeven omstandigheden niet met (absolute) zekerheid vast staat dat [ eiser ] de ziekte van Lyme heeft doorgemaakt, legt zij de lat (in medisch- wetenschappelijke zin) te hoog.
4.9.
De Staat heeft betoogd dat eraan moet worden getwijfeld of de positieve testuitslagen in 2016 wijzen op een door [ eiser ] in haar werk voor NVWA opgelopen tekenbeet, nu haar gezondheidsklachten al dateren uit 2010, waarna nog diverse negatieve testuitslagen zijn gevolgd, en die latere uitslagen alleen wijzen op een doorgemaakte ziekte van Lyme maar de mogelijkheid openlaten dat de Borrelia-infectie na haar ziekmelding op 23 juni 2015 – en dus buiten het werk – is opgedaan. De kantonrechter ziet hierin geen aanleiding om het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden van [ eiser ] te onzeker of te onbepaald te oordelen en om die reden niet te komen tot het vermoeden waar het in de bovengenoemde omkeringsregel om gaat. Weliswaar kan kennelijk bij de huidige stand van de medische wetenschap wel aan de hand van antilichamen in het bloed worden vastgesteld dát een infectie is doorgemaakt, maar niet wanneer de besmetting heeft plaatsgevonden, maar dit is onvoldoende om het hiervoor genoemde oorzakelijk verband als te onzeker aan te merken. Voor dit oordeel is het volgende van belang . Er moet rekening mee worden gehouden dat [ eiser ] vaker is gestoken dan dat zij bij een zelfcontrole een tekenbeet heeft opgemerkt en dat (ook) daarbij een besmetting kan hebben plaatsgevonden. Gelet op de intensiteit van de blootstelling en de ziektegeschiedenis van [ eiser ] is niet te onzeker dat zij in 2010 en/of in 2013 een Borrelia-infectie heeft doorgemaakt. Weliswaar blijft bij dit alles staan dat de (meer specifieke test en daardoor relevante, maar evengoed niet 100% zekerheid biedende) ‘immunoblot’ in Dordrecht in november 2013 een negatieve testuitslag gaf, maar daar staat tegenover de kans dat [ eiser ] na haar ziekmelding in juni 2015 en voorafgaand aan de laboratoriumonderzoeken in 2016 (dus buiten haar werk) opnieuw is besmet als gering moet worden ingeschat, omdat zij in die periode al zo ziek en bedlegerig was dat niet licht voorstelbaar is dat zij toen nog heeft blootgestaan aan het risico om door een teek gebeten te worden.
4.10.
De Staat heeft zich er ten slotte nog op beroepen dat de door [ eiser ] gerapporteerde gezondheidsklachten kunnen samenhangen met andere ziektes, zoals Pfeiffer en Graves, of met psychische problematiek. De kantonrechter volgt de Staat hierin niet, omdat de medische informatie die in het geding is gebracht onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de mogelijkheid dat de (eerdere, andere) ziektes van Van [ eiser ] (het beloop van) haar gezondheidsklachten, in het bijzonder de vermoeidheid en de gewrichtspijn, kunnen verklaren. Dat bij [ eiser ] sprake is van psychische problematiek blijkt nergens uit en moet als ‘een slag in de lucht’ worden beschouwd.
4.11.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het vermoeden dat [ eiser ] de ziekte van Lyme heeft opgelopen, en schade heeft geleden, in de uitoefening van haar werkzaamheden voor NVWA als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW. Dat aan de zijde van [ eiser ] sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid in de zin van dat artikellid, is gesteld noch gebleken. Het is op grond van hetgeen hierboven is overwogen aangewezen om het restant aan (causaliteits)onzekerheid dat bij toepassing van de genoemde omkeringsregel mogelijkerwijs blijft bestaan voor risico van de Staat te laten. De Staat heeft in dit geding onvoldoende aangevoerd om dit vermoeden te ontkrachten.
4.12.
De kantonrechter oordeelt dat de Staat aansprakelijk is voor de aan [ eiser ] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden voor de NVWA overkomen gezondheidsschade (besmetting met Lyme infectie). [ eiser ] heeft voldoende aangevoerd om verwijzing naar de schadestaat procedure mogelijk te achten. Voor een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, is immers voldoende dat het bestaan van schade aannemelijk is en dat is het geval.
4.12.1.
Op grond van artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het aan de rechter om te beoordelen of de schade in dezelfde procedure kan worden begroot dan wel zal moeten worden opgemaakt bij staat. De kantonrechter acht het in het algemeen zinvol om op alle geschilpunten in eenzelfde procedure te beslissen. [ eiser ] heeft evenwel betoogd dat het om meerdere redenen zinvol is eerst te procederen over de aansprakelijkheidsvraag en daarna over de schade, mede omdat de schade nog niet helemaal vast staat. De Staat heeft dat niet weersproken. Over de aansprakelijkheidsvraag is thans een oordeel verkregen, dat evenwel nog geen kracht van gewijsde heeft. Aangezien in deze procedure ook nog niet over de omvang van de schade is gedebatteerd, volgt de kantonrechter partijen op de kennelijk door hen voorgestane weg en zal voor de vaststelling van de schade worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
4.12.2.
De kantonrechter ziet onvoldoende grond voor het reeds nu toewijzen van een voorschot op de schadevergoeding, zoals gevraagd door [ eiser ] . Deze aanspraak is namelijk onvoldoende onderbouwd. Deze vordering wordt afgewezen.
Publicatie datum: 4 mei 2023 16:15:02
Bron: Bekijk