Nieuws
Werknemer valt tijdens werk in trappenhuis in kantoorgebouw maar is terughoudend met klagen, probeert te re-integreren maar blijft arbeidsongeschikt. Werkgever stelt dat werknemer te laat klaagt en dat trappenhuis daardoor niet werd onderzocht. Rechter gaat hier niet in mee maar laat werkgever toe te bewijzen dat aan zorgplicht werd voldaan.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.299.448/01
Zaaknummer rechtbank : 9031535 RL EXPL 21-2833
Arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
Aegon Nederland N.V.,
gevestigd in Den Haag,
appellante,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. M.J.J. de Ridder in Utrecht.
Het hof zal partijen hierna noemen Aegon en [verweerster].
1 De zaak in het kort
1.1
[verweerster] werkte bij Aegon en is tijdens werktijd ten val gekomen in een trappenhuis in het kantoorgebouw van Aegon. Deze zaak gaat over de vraag of Aegon op grond van artikel 7:658 BW (werkgeversaansprakelijkheid) de schade van [verweerster] moet vergoeden. Volgens Aegon is [verweerster] onwel geworden en daardoor gevallen, en was het trappenhuis veilig en werd dit goed onderhouden. Volgens [verweerster] is zij niet onwel geworden en is de veiligheid van het trappenhuis niet komen vast te staan. Aan de orde is ook of [verweerster] tijdig heeft geklaagd.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
–
de dagvaarding van 20 juli 2021, waarmee Aegon in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 10 februari 2021 en 17 juni 2021;
–
de memorie van grieven van Aegon, met bijlagen;
–
de memorie van antwoord van [verweerster], met bijlagen.
2.2
Op 13 december 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.
3 Feitelijke achtergrond
3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende. [verweerster] is op 1 april 2017 in dienst getreden bij Aegon in de functie van Global HR Business Partner bij het Corporate Center.
3.2
Op 3 oktober 2017 is [verweerster] in een trappenhuis van het kantoorpand van Aegon ten val gekomen.
3.3
Na de val is [verweerster], begeleid door een collega van Aegon, naar haar huisarts gegaan. Het journaal van de huisarts vermeldt hierover onder meer:
“(…) Vanmiddag zichzelf op werk onderaan trap terug gevonden. is ongeveer 10-15 min kwijt. Verder geen letsel, alleen bult op achterhoofd links. Iets last van nek en hoofdpijn. erg geschrokken van feit dat ze een stuk kwijt is. (…) Flauwvallen/syncope (…)”
3.4
[verweerster] is vervolgens door de huisarts doorgestuurd naar de spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis. In het journaal van de huisarts is de conclusie van het ziekenhuis opgenomen, waarbij “e.c.i.” staat voor “e causa ignota”, dat wil zeggen “door onbekende oorzaak”:
“Val van trap
1. Wegraking e.c.i., geen aanwijzingen voor acute cardiale of neurologische origine
2. Contusie nek (…)
3. Trauma capitis, geen aanwijzingen voor intracranieel letsel (…)”
3.5
Het journaal van de huisarts vermeldt op 4 oktober 2017:
“ S Gisteren van de trap gevallen, kan het zich niet herinneren, 13-14 min buiten bewustzijn geweest. In ziekenhuis scan gemaakt en bloed geprikt, niets gebroken, wel hersenschudding. Nog steeds erg misselijk, duizelig en hevige hoofdpijn, nauwelijks geslapen. PCM + ibuprofen helpen niet. (…)
O (…)
E Contusio Cerebri
P Vakantie annuleren, niet verantwoord en noodzakelijk om komende dagen zoveel mogelijk prikkels te vermijden. Herstel kan meerdere weken gaan duren. (…)”
3.6
Vanaf 8 januari 2018 heeft [verweerster] haar werk voorzichtig hervat, beginnende met 2×2 uur per week met aangepaste werkzaamheden. Het aantal uren is vervolgens uitgebreid. Tot een hervatting van de eigen werkzaamheden is het niet gekomen. [verweerster] is uiteindelijk door het UWV volledig afgekeurd en vanaf 24 februari 2020 ontvangt zij een volledige WIA-uitkering.
3.7
In de Risico-inventarisatie en -evaluatie van Aegon van december 2013 (de RI&E) staat in hoofdstuk 15, Melding (bijna-)ongevallen, het volgende:
“Het risico
Ongevallen moeten door het bedrijf worden geregistreerd. De OR en de arbeidsinspectie hebben het recht deze registratie in te zien.
Om risico’s op te sporen en herhaling te voorkomen is het voor de werkgever verplicht en van belang om (bijna-)ongevallen te analyseren. (…)”
3.8
Op 6 maart 2019 heeft [verweerster] een e-mailbericht gestuurd aan een collega, de heer [collega 1]. Daarin staat onder meer:
“(…) Je vertelde dat er bij jullie in het trappenhuis ook meerdere bijna-ongelukken zijn gebeurd en dat de problematiek van losse/omhoog staande treden ook daar speelt. (…)”
3.9
[collega 1] heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“(…) inderdaad, trap naar beneden bij kamer 3.3, verschillende dorpels zitten los, 1 leuning zat los, de trap wordt intensief gebruikt en levert m.i. een gevaarlijke situatie op. Tekenend voor de ontbrekende aandacht is het feit dat het trappenhuis al weken zeer stoffig is, dit heeft niet te maken met doorgaande werkzaamheden, deze zijn afgerond.”
3.10
Bij brief van 27 maart 2019 heeft (de advocaat van) [verweerster] Aegon aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de val op grond van artikel 7:658 BW. Aegon heeft bij brief van 9 april 2019 aansprakelijkheid van de hand gewezen.
4 Procedure bij de rechtbank
4.1
[verweerster] heeft Aegon gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, (A) voor recht wordt verklaard dat Aegon niet heeft aangetoond dat zij ter voorkoming van de val van [verweerster] op 3 oktober 2017 aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, (B) voor recht wordt verklaard dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die [verweerster] lijdt als gevolg van de val van 3 oktober 2017 en (C) Aegon wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verweerster] lijdt als gevolg van de val op 3 oktober 2017, op te maken bij staat, met veroordeling van Aegon in de proceskosten.
4.2
[verweerster] legde aan haar vordering, samengevat, ten grondslag dat zij op 3 oktober 2017 tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden voor Aegon ten val is gekomen en dat zij door deze val letsel heeft opgelopen. Aegon is jegens [verweerster] aansprakelijk voor de schade die zij hierdoor lijdt, tenzij Aegon bewijst dat zij aan de verplichtingen uit artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan ter voorkoming van de val. [verweerster] heeft er daarbij op gewezen dat de omstandigheid dat zij niet precies weet hoe het ongeluk heeft kunnen gebeuren, niet in de weg staat aan aansprakelijkheid van Aegon. Het lag volgens [verweerster] op de weg van Aegon om (zoals opgenomen in de RI&E van Aegon) om naar aanleiding van het incident een “(bijna-) ongevallenonderzoek” te verrichten. Dat Aegon dat niet heeft gedaan, levert reeds een schending van haar zorgplicht op. Aegon had ook melding moeten doen van het voorval bij de inspectie SZW. Dat de toestand van de trap ten tijde van de val niet meer kan worden onderzocht, omdat Aegon de trap medio 2018 heeft gerenoveerd, komt voor rekening en risico van Aegon. Uit een e-mail van [collega 1] blijkt bovendien dat de trappenhuizen niet goed werden onderhouden en schoongehouden.
4.3
Aegon heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair heeft Aegon betoogd de vordering van [verweerster] moet worden afgewezen omdat zij niet aan de klachtplicht zoals opgenomen in artikel 6:89 BW heeft voldaan. Door pas anderhalf jaar na de val Aegon aansprakelijk te stellen onder verwijzing naar een hypothetisch gebrek aan de trap, is Aegon in haar rechten geschaad. Zij is immers niet meer in staat om een onderzoek te doen naar de staat waarin de trap zich ten tijde van het voorval bevond en zij kan niet meer aantonen dat de trap destijds geen gebrek had. Er was geen sprake van een meldingsplichtig ongeval in de zin van artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat [verweerster] niet opgenomen is geweest en ook niet te voorzien was dat sprake was van blijvend letsel. Subsidiair voerde Aegon aan dat artikel 7:658 BW niet van toepassing is: het letsel is ontstaan doordat [verweerster] onwel is geworden. Hierover heeft tussen partijen tot aan de aansprakelijkstelling door [verweerster] nooit onduidelijkheid bestaan. Meer subsidiair heeft Aegon aangevoerd dat op [verweerster] een verzwaarde stelplicht rust in verband met de schending van de klachtplicht. Van [verweerster] mag gezien het tijdsverloop worden verwacht dat zij concreet aangeeft in welk opzicht de trap ten tijde van het voorval niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Nog meer subsidiair heeft Aegon aangevoerd dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, omdat het trappenhuis te allen tijde goed werd onderhouden en professioneel werd schoongehouden, waarbij hoge eisen werden gesteld aan het schoonmaakbedrijf. Er was geen gebrek aan de desbetreffende trap.
4.4
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die [verweerster] lijdt als gevolg van de val op 3 oktober 2017 en heeft Aegon veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van Aegon in de kosten van de procedure.
4.5
De kantonrechter kwam tot dit oordeel op de volgende gronden:
–
Het beroep op de klachtplicht wordt verworpen. Het was bij Aegon van meet af aan bekend dat [verweerster] van de trap was gevallen en het werd al snel duidelijk dat zij als gevolg hiervan haar werkzaamheden voor Aegon (voorlopig) niet meer zou kunnen uitvoeren. Aegon heeft evenwel – in strijd met de RIE – nagelaten om na het ongeval een onderzoek te doen naar de oorzaak of de toedracht daarvan en heeft de trap toen niet onderzocht. Op [verweerster] rust geen verzwaarde stelplicht.
–
Er zijn door Aegon geen voldoende concrete gegevens overgelegd over inspectie- en schoonmaakronden. Aegon heeft daarom ook niet aangetoond dat zij alle redelijkerwijs te nemen maatregelen heeft genomen om het ongeval te voorkomen.
5 Beoordeling in hoger beroep
5.1
Aegon is het niet eens met het vonnis en heeft de zaak voorgelegd aan het hof. Aegon wil dat het hof de vorderingen van [verweerster] alsnog afwijst. [verweerster] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.
5.2
Aegon heeft zeven grieven tegen het vonnis van de kantonrechter aangevoerd. Volgens Aegon heeft de kantonrechter ten onrechte niet aangenomen dat [verweerster] is gevallen omdat zij onwel werd, zodat van en bedrijfsongeval geen sprake is (grief 1). De kantonrechter heeft bovendien ten onrechte het beroep van Aegon op de klachtplicht verworpen (grief 2). Aegon draagt niet de bewijslast van haar stelling dat zij “alle redelijkerwijs te nemen maatregelen heeft genomen om ongeval te voorkomen”, omdat het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is. Het is de werknemer die het causale verband tussen de schade en de arbeidsomstandigheden moet bewijzen (grief 3). In ieder geval had de kantonrechter onder de geschetste omstandigheden tenminste een verzwaarde stelplicht aan de zijde van [verweerster] moeten aannemen (grief 4).Verder had de kantonrechter moeten ingaan op het verweer van Aegon dat het onder de geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de onduidelijkheid over de toedracht van het voorval voor rekening Aegon komt. Niemand ging er destijds van uit dat er iets mis was met de trap. Werknemers van Aegon hebben verklaard dat de trap destijds geen enkel gebrek vertoonde (grief 5).Voor zover Aegon iets moest bewijzen, heeft de kantonrechter ten onrechte niet bewezen geacht dat Aegon aan haar zorgplicht heeft voldaan. Aegon heeft het trappenhuis beschreven en uitgebreid toegelicht wat zij destijds deed om het trappenhuis schoon en in goede technische conditie te houden. Niet valt in te zien wat op dit punt redelijkerwijs meer van Aegon kan worden verlangd. Aegon komt tot de conclusie dat de kantonrechter ten onrechte de door [verweerster] gevraagde verklaring voor recht heeft toegewezen en Aegon heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten (grief 7).
5.3
Het hof neemt bij de behandeling van de grieven tot uitgangspunt dat [verweerster] schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden als bedoeld in artikel 7:658 BW. [verweerster] was immers ten tijde van het voorval in het kantoor van Aegon aan het werk: zij nam de trap om naar een vergadering op een andere verdieping te gaan.
5.4
Het hof verwerpt het standpunt van Aegon, dat geen sprake is van een arbeidsongeval maar van een – van de arbeidsomstandigheden geheel losstaande – onwelwording. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het voorval geen getuigen aanwezig waren. [verweerster] beschrijft het voorval zo, dat zij zich “terugvond onderaan de trap”. Zij kan zich niet herinneren wat er precies is gebeurd. Er was dus reden om rekening te houden met het scenario dat [verweerster] van de trap was gevallen, en daardoor bewusteloos was geraakt (in plaats van andersom).
5.5
Uit de door Aegon overgelegde verklaringen van collega’s (productie 1 bij de conclusie van antwoord) volgt niet dat Aegon ervan mocht uitgaan dat van een onwelwording, en niet van een ongeluk (een val) sprake was. Het hof zal dit toelichten.
5.6
Aegon heeft diverse schriftelijke verklaringen van werknemers overgelegd met betrekking tot het voorval. Er is een verklaring van mw. [collega 2], die als eerste naar [verweerster] is toegekomen na de val. [collega 2] beschrijft dat en waarom zij ervan uitging dat [verweerster] was flauwgevallen:
“[verweerster] was de hele dag al onrustig. Haar man was ziek thuis (buikgriep) en ze had de laatste dag voor haar vakantie. Ze rende een aantal keer de trap op en af en sprak erover licht in haar hoofd te zijn. Ze dacht misschien ziek te worden, net als haar man. Omstreeks 15:00 uur had [verweerster] nog een laatste meeting (…). Ze liep naar het trappenhuis.
Ongeveer 5 minuten later werd ik gebeld door [verweerster], zij zat onder aan de trap in het trappenhuis tussen de derde en tweede verdieping
[verweerster] was flauwgevallen en van de trap gevallen. Vervolgens zijn de BHV en beveiliging gebeld, het lukte haar om op te staan. (…)
Ik ben toen samen met [verweerster] bij de beveiliging gaan zitten om even uit te rusten. [verweerster] vertelde dat ze vroeger een keer een periode heeft gehad waarop ze ook soms zomaar flauw kon vallen (…). Daarna moest [verweerster] een beetje overgeven en dacht ik dat ze dus gewoon een buikgriep had.”
5.7
Mevrouw [collega 3] is als BHV-er bij het voorval geroepen. In haar verklaring staat dat zij zich meent te herinneren dat [verweerster] heeft gezegd dat ze is flauwgevallen.
“Ik ben op de bewuste middag door [collega 2] geroepen omdat een collega onwel was geworden in het trappenhuis.(…) Bij het trappenhuis aangekomen, zat [verweerster] onder aan de trap op de grond met haar rug tegen de muur (…) Ik vroeg haar wat er was gebeurd en meen mij te herinneren dat zij aangaf te zijn flauw gevallen in het trappenhuis en toen onder aan de trap bij kennis te zijn gekomen. Ze wist niet of ze was flauwgevallen en toen van de trap is gevallen of dat ze al onder aan de trap was (en dus op de vloer in elkaar is gezakt). Zij kon zich niet herinneren hoelang ze daar heeft gelegen/gezeten en wat er precies was gebeurd (…).
Bij de beveiligingsloge heeft ze een tijdje rustig gezeten (…) en hebben we haar een bakje gegeven omdat ze erg misselijk was. (…) Pas veel later vernam ik dat ze toch niet op vakantie is gegaan en langere tijd thuis zat in ziekteverlof vanwege een hersenschudding.”
5.8
In de verklaring van mevrouw [collega 4], een andere collega, staat het volgende:
“[verweerster] vertrok naar beneden. Een paar minuten (ik schat 5 minuten) later werd [collega 2] gebeld door [verweerster] met de boodschap dat ze van de trap was gevallen. [collega 2] en ik zijn naar beneden gegaan en [verweerster] lag op het vlakke overloop-gedeelte van de ene naar de andere trap. Ze was toen bij kennis en vertelde dat ze was gevallen. Er kwam al snel een BHV-er bij. [verweerster] zei dat ze licht in haar hoofd was.”
5.9
Er is ook een “overzicht dienstrapportage” van het beveiligingsbedrijf Trigion, waarin is opgenomen dat [collega 3] om assistentie verzoekt omdat iemand onwel is geworden:
“Op porto klinkt het verzoek van EHBO’er [collega 3] om assistentie op de 2/3 etage gebouw MC zone 1. Daar is iemand onwel geworden en zij verzoekt om bijstand. (…) EHBO’ers komen met mw. [verweerster] naar de loge, zij was onwel geworden op het trappenhuis en komt even in de loge wat bijkomen. (…)”
5.10
Verder zit in het dossier een email van 13 januari 2021 van [collega 5], ten tijde van het voorval hoofd BHV, die schrijft dat hij het voorval heeft beschouwd als een onwelwording op basis van het rapport van Trigion:
“Ik nam een dag later kennis van de onwel wording van mevrouw [verweerster] via de wachtrapporten van de Beveiliging. Omdat sprake was van een onwel wording is destijds geen ongevallenregistratieformulier opgemaakt. Deze formulieren werden alleen in geval van ongevallen opgemaakt, in samenwerking met de Arbo arts. De Arbo arts zat destijds nog intern”
5.11
Van belang is dat de collega’s die [verweerster] hebben aangetroffen geen medische professionals zijn. Zij konden op basis van hun waarnemingen niet vaststellen of [verweerster] hetzij was flauwgevallen of onwel geworden, hetzij – door een andere oorzaak – van de trap was gevallen en door die val haar bewustzijn had verloren. Het feit dat er zieken waren bij [verweerster] thuis of dat zij zelf op enig moment na het voorval iets over flauwvallen heeft gezegd, maakt in ieder geval niet dat vaststaat dat sprake is geweest van een “onwelwording”. [verweerster] was immers zonder getuigen in het trappenhuis “bijgekomen”. Uit de verklaring van [collega 2] blijkt niet hoe zij, toen zij [verweerster] aantrof, de conclusie heeft getrokken dat [verweerster] was flauwgevallen. [collega 3] weet het ook niet zeker. Uit de verklaring van Bus volgt niet meer dan dat [verweerster] was gevallen.
5.12
Dat Trigion en [collega 5] het voorval hebben beschouwd als een onwelwording, is naar volgt uit het voorgaande te herleiden tot de opmerkingen van [collega 3], die niet kon beoordelen of daarvan sprake was.
5.13
De slotsom uit het voorgaande is dat Aegon er niet van kon uitgaan dat [verweerster] is flauwgevallen of onwel geworden. Uit de medische informatie die door [verweerster] is overgelegd, kan worden afgeleid dat de huisarts op 4 oktober 2017 (onder “E” in de zogeheten SOEP-notatie) de diagnose “contusio cerebri” (hersenschudding) heeft geplaatst. Het feit dat [verweerster] na de val misselijk was en moest overgeven past (in ieder geval ook) bij een hersenschudding en vormde dus geen indicatie dat [verweerster] is gevallen doordat zij onwel werd als gevolg van buikgriep of een andere oorzaak. Er is buiten de val ook later geen medische oorzaak vastgesteld voor het wegraken. Het feit dat in een groot bedrijf als Aegon geregeld een werknemer is die ziek wordt of onwel raakt, zoals Aegon heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. In dit geval kon immers – zo blijkt uit de voorgaande overwegingen – bij gebreke van getuigen van het voorval en zonder medische expertise niet worden vastgesteld wat de oorzaak was van de val van [verweerster]. Hier doet zich ook niet de situatie voor, dat niet vaststaat of zich überhaupt een voorval heeft voorgedaan (zoals bijvoorbeeld het geval was in de zaak die leidde tot HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1137). Dat [verweerster] tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden is gevallen met hoofdletsel tot gevolg staat immers wel vast.
5.14
De WhatsApp-conversatie met mevrouw [collega 2] die Aegon heeft overgelegd maakt het voorgaande niet anders. Het gaat om een privé-conversatie tussen collega’s waaruit naar haar aard geen conclusies kunnen worden getrokken over de oorzaak van de val.
5.15
Het feit dat het voorval heeft plaatsgevonden in het trappenhuis, vormt verder voldoende aanleiding om het voorval aan te merken als (mogelijk) bedrijfsongeval en een daarbij passend onderzoek te verrichten. Het gaat erom dat wordt onderzocht of in het desbetreffende trappenhuis een oorzaak voor een val kan worden gevonden, door (in ieder geval) het controleren van de leuningen en de (bekleding van de) treden en te checken of sprake was van obstakels. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat zo’n onderzoek noch tijdrovend, noch kostbaar is.
5.16
Ook de RI&E van Aegon gaat hiervan uit: in de RI&E is opgenomen (onder 15. Melding (bijna-ongevallen): “Om risico’s op te sporen en herhaling te voorkomen is het voor de werkgever verplicht en van belang om (bijna-)ongevallen te analyseren.” Dat [verweerster] na het ongeval niet is opgenomen in het ziekenhuis, zodat artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet niet van toepassing is, doet daar niet aan af. Dat het ongeval niet bij de Arbeidsinspectie gemeld hoefde te worden, ontsloeg Aegon niet van haar eigen in de RI&E vastgelegde onderzoeksplicht. Het ging bovendien wel om een ernstig voorval. [verweerster] is immers enige tijd bewusteloos geweest en ze is door de huisarts naar de SEH gestuurd om te laten controleren op intracranieel letsel. De volgende dag is door de huisarts een hersenschudding vastgesteld en vervolgens is [verweerster] geruime tijd arbeidsongeschikt gebleven.
5.17
Aegon beroept zich er op dat [verweerster], door zich pas na ruim anderhalf jaar op het standpunt te stellen dat Aegon aansprakelijk is voor de gevolgen van haar val, de klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft geschonden. Het desbetreffende trappenhuis is eind 2018 gerenoveerd (in het kader van regulier onderhoud) en daarom kan nu niet meer worden vastgesteld wat de toestand van het trappenhuis was ten tijde van de val.
5.18
Het hof verwerpt het beroep op de klachtplicht. De reden daarvoor is enerzijds dat – gezien het voorgaande – van Aegon verwacht mocht worden dat zij kort na het voorval een onderzoek uitvoerde naar de toestand van de trap en anderzijds dat [verweerster] zich als werknemer van Aegon in een ondergeschikte positie bevond, hetgeen mee kan brengen dat [verweerster] terughoudend was met klagen. [verweerster] heeft na het ongeval geruime tijd (tevergeefs) geprobeerd om in haar eigen functie te re-integreren. Van [verweerster] kon niet worden gevergd dat zij zelf de trap onderzocht; direct na het ongeval was zij bovendien onwel en moest ze naar de huisarts en het ziekenhuis. Daarna was en bleef zij arbeidsongeschikt. Aan de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan art. 7:658 BW zou afbreuk worden gedaan als een beroep op de klachtplicht in deze omstandigheden zou slagen. Het hof verwijst naar zijn uitspraak van 20 april 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:680, waarin in een soortgelijk geval een beroep op de klachtplicht is verworpen.
5.19
Aegon betoogt verder dat het causaal verband tussen het ongeval (de val van de trap) en de arbeidsomstandigheden (de toestand van de trap) te vaag of onzeker is, zodat [verweerster] niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
5.20
Bij bedrijfsongevallen geldt in het algemeen, dat de werknemer niet meer hoeft te stellen en bij betwisting te bewijzen dan dat hij in de uitvoering van de werkzaamheden schade heeft geleden. De werknemer behoeft daar bij niet de exacte toedracht van het voorval te stellen of te bewijzen, zie onder meer HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430:
“De werknemer die op grond van art. 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever (…). Daarbij geldt dat niet van de werknemer kan worden verlangd dat hij ook aantoont hoe het ongeval zich heeft toegedragen of wat de oorzaak ervan is.”
5.21
De werkgever ontkomt – indien een arbeidsongeval vaststaat – alleen dan aan aansprakelijkheid indien hij kan bewijzen dat hij alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om ongevallen te voorkomen.
5.22
De regel waaraan Aegon refereert (“causaal verband te vaag of onzeker”) is ontwikkeld in het kader van beroepsziekten. Het gaat er dan om dat weliswaar vaststaat dat de werknemer heeft gewerkt in omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, maar dat het verband tussen de daadwerkelijk opgetreden gezondheidsklachten en die in potentie schadelijke arbeidsomstandigheden te vaag of te onzeker is: dan moet de werknemer dat causale verband bewijzen. In dit geval staat vast dat er een ongeval is geweest op het werk en ook dat [verweerster] daardoor schade heeft geleden. De genoemde regel is dus niet van toepassing. Het feit dat [verweerster] niet duidelijk heeft gemaakt welke veiligheidsmaatregelen volgens haar ten onrechte niet waren getroffen, of wat volgens haar de exacte oorzaak van het ongeval is, maakt dat niet anders. Er is evenmin reden om een andere bewijslastverdeling aan te nemen, zoals Aegon bepleit. De omstandigheid dat [verweerster] niet duidelijk heeft gemaakt welke gebreken de trap op het moment van de val had, maakt ook niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de uit artikel 7:658 BW volgende bewijsregel wordt toegepast. Op het tijdverloop sinds de val – dat Aegon ook in dit verband aanvoert – is het hof in het voorgaande al ingegaan. Het feit dat het op de weg van Aegon lag om kort na het voorval onderzoek te doen staat er aan in de weg het tijdverloop ten nadele van [verweerster] te laten meewegen.
5.23
Daarmee komt het hof toe aan de stelling van Aegon dat zij alle redelijkerwijs van haar te vergen veiligheidsmaatregelen heeft genomen ter voorkoming van dit ongeval. Aegon voert daartoe het volgende aan:
–
Het trappenhuis voldeed in oktober 2017 aan alle vereisten, het gaat om een degelijke trap, met strakke vloerbedekking, antislip strips en robuuste leuningen aan beide zijden. Er was geen sprake van achterstallig onderhoud.
–
Aegon vernieuwt volgens een meerjaren onderhoudsplan de vloerbedekking in het hele pand en dus ook in de trappenhuizen, voordat de vloerbedekking vies wordt of versleten raakt. De trapneus op de desbetreffende trap kan niet te hoog geweest zijn, omdat de dikte van het tapijt overliep in de hoogte van de trapneus.
–
Aegon beschikt over een zeer professionele BHV-organisatie; de BHV-ers zijn erop getraind om te letten op onveilige situaties in het gebouw en om dan in te grijpen.
–
Er vonden met regelmaat audits plaats met auditors van externe bureaus en met de Arbodienst.
–
Er was een overeenkomst met een professioneel schoonmaakbedrijf, aan de schoonmaak werden hoge eisen gesteld. Het trappenhuis werd en wordt meegenomen in de dagelijkse schoonmaakronde van het gebouw.
–
Vóór noch na 3 oktober 2017 is door [verweerster] of door één van de andere gebruikers van het trappenhuis achterstallig onderhoud van de trap, het trappenhuis en/of de vloerbedekking en/of de trapneus gemeld.
5.24
Aegon heeft met betrekking tot de veiligheid van het trappenhuis in hoger beroep een aanvullende schriftelijke verklaring van [collega 2] van 19 oktober 2021 overgelegd, waarin het volgende is opgenomen:
“Ik kan mij herinneren dat ik de trap na de val bij het gebruik daarvan ook dezelfde dag nog met meer dan gewone belangstelling heb bekeken maar dat ik daaraan geen bijzonderheden of gebreken heb geconstateerd. (…) ik ben toen naast haar gaan zitten op de trap en heb de situatie in mij opgenomen. Indien er een gebrek aan de trap zou zijn geweest, had ik dit zeker geconstateerd.”
5.25
Het hof komt tot het oordeel dat op basis van de stellingen van Aegon nog niet is komen vast te staan dat zij alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevergd om ongevallen als het onderhavige te voorkomen. De reden daarvoor is dat de stellingen van Aegon, voor zover deze betrekking hebben op de wijze van onderhoud en schoonmaak, een zeer algemeen karakter hebben. Die stellingen laten – ook als zij juist zijn – de mogelijkheid open dat er ten tijde van het voorval iets aan de hand was in het desbetreffende trappenhuis. Aegon heeft ook geen sluitende verklaring gegeven voor het feit, dat deze algemene maatregelen niet hebben kunnen voorkomen dat [collega 1] – naar volgt uit de hierboven in 3.8 en 3.9 weergegeven e-mailwisseling – in 2019 een onveilige situatie heeft geconstateerd in een ander trappenhuis van Aegon, met loszittende leuningen en dorpels, een situatie die bovendien enige tijd kon voortduren. Wat maakt dat dit trappenhuis in 2019 anders zou worden behandeld dan het trappenhuis waar [verweerster] is gevallen, is niet voldoende toegelicht. Ook is niet duidelijk of in het trappenhuis waar [verweerster] is gevallen ook “dorpels” zijn als genoemd in de email van [collega 1]. De schriftelijke verklaring van [collega 2] heeft wel betrekking op de situatie in het trappenhuis waar [verweerster] is gevallen, maar is onvoldoende specifiek om het bewijs reeds geleverd te achten. In het bijzonder blijkt uit die verklaring niet van een grondige inspectie van de situatie ter plaatse.
5.26
Aegon heeft een uitgebreid en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de situatie in het trappenhuis en de door haar genoemde veiligheidsmaatregelen. Het hof zal Aegon daarom toelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat zij alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om ongelukken als de onderhavige te voorkomen, en van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat ten tijde van het voorval op 3 oktober 2017 sprake was van een veilige situatie in het trappenhuis waar [verweerster] is gevallen.
5.27
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6 Beslissing
Het hof:
–
laat Aegon toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat zij alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om ongelukken als het onderhavige te voorkomen, en van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat ten tijde van het voorval op 3 oktober 2017 sprake was van een veilige situatie in het trappenhuis waar [verweerster] is gevallen;
–
bepaalt dat, indien Aegon getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. D.A. Schreuder, op 11 april 2022 om 09:00 uur;
–
bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak , opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen (en de getuigen) in de maanden april tot en met juni van 2023 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
–
deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
–
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder. F.J. Verbeek en B.R. ter Haar, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Publicatie datum: 4 mei 2023 16:17:41
Bron: Bekijk